Ned. wet van 26.10.1979 (Stb. 1978, 737), in werking getreden op 1.11.1979, ter beperking van het aantal buitenlandse arbeiders in Nederland. De wet diende ter vervanging van de eerder geldende Wet Arbeidsvergunning, waarvan het uitgangspunt was dat het inschakelen van buitenlandse werknemers vrijstaat mits de werkgelegenheid in Nederland niet wordt aangetast.
Het hoofdbeginsel in de nieuwe wet is dat de inschakeling van buitenlandse werknemers slechts moet worden toegestaan, indien er geen redelijke alternatieven voorhanden zijn. De wet wil, mede in het kader van het vreemdelingenbeleid, voorkomen dat buitenlandse werknemers die korter dan drie jaar in Nederland zijn en in een bepaalde functie in een bepaald bedrijf tewerkgesteld zijn, te snel doorstromen naar banen waarvoor zij niet aangetrokken zijn. Middelen daartoe zijn tewerkstellingsvergunningen en een vergunningenlimiet per bedrijf voor de werkgever. Een ander belangrijk doel van de wet is de bestrijding van de illegale arbeid door een verhoogde strafbaarstelling (boete tot maximaal f10000) van in overtreding zijnde werkgevers. De wet stelt uitsluitend de werkgever strafbaar op grond van de Wet Economische Delicten en geeft een aanzienlijke uitbreiding van de mogelijkheid tot sanctiemaatregelen bij overtredingen. Beroep is mogelijk via de in de Wet Administratieve Rechtspraak Overheidsbeschikkingen (AROB) geregelde bezwaarschriftenprocedure.
De invoering verliep zeer chaotisch door het ontbreken van goede voorlichting van werkgevers en werknemers. Advertenties in de dagbladen van de zijde van het Ministerie van Sociale Zaken legden vooral de nadruk op de boete die werkgevers riskeerden door illegale buitenlandse werknemers in dienst te hebben. Enkele duizenden werden ontslagen, en velen door de politie opgepakt en het land uitgezet. → gastarbeid.