v., het geheel van sociaal-economische maatregelen die beogen zo veel mogelijk ieder in de gelegenheid te stellen door arbeid in zijn levensonderhoud te voorzien.
© Nederland. Bestek ’81 van het kabinet-Van Agt richtte zich op het terugdringen van de werkloosheid door verbetering van de rendementspositie van het bedrijfsleven via loonmatiging en een beperking van de collectieve lasten. De oppositie achtte loonmatiging voor het bedrijfsleven echter niet het beste middel om investeringen te bevorderen en daarmede de werkgelegenheid te vergroten; men hoopte enkele tienduizenden extra arbeidsplaatsen te scheppen bij overheid en niet-commerciële dienstverlening en door de invoering van vervroegd pensioen. Volgens de vakcentrales Federatie Ned. Vakbeweging (FNV) en Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) behoeft meer winst niet meer werk te garanderen, in welk verband men vooral de → arbeidsplaatsenovereenkomst (APO) centraal wilde stellen. Voorts werd gedacht aan arbeidstijdverkorting in de vorm van een kortere werkdag of werkweek, invoering van een meer-ploegensysteem, langere vakanties en vervroegde pensionering (→ werktijdverkorting).
Deze veranderingen zouden weliswaar een loonkostenstijging met zich mee brengen, maar deze zou kunnen worden opgebracht door zgn. terugverdieneffecten. Door korter werken zou de arbeidsproduktiviteit stijgen; de overheid zou hierbij bepaalde kosten voor het bedrijfsleven kunnen vergoeden. Op haar beurt zou de overheid dit geld uit de vermindering van werkloosheidsuitkeringen en uit een vermeerdering van belastinginkomsten kunnen halen. Belangrijke onenigheid bestond ook over de knelpunten op de arbeidsmarkt. Werkgevers stelden dat zij in deze tijd van werkloosheid tienduizenden vacatures niet vervuld konden krijgen; werknemers achtten dit het gevolg van de extreem hoge eisen die werkgevers aan sollicitanten zouden stellen. Met de verslechtering van de economische omstandigheden ging de regering de weg van de loonmatiging (loonpauze), maar werden tevens belangrijke bedragen uitgetrokken voor steunverlening aan het bedrijfsleven.
Een verandering hierbij was dat steun in het bijzonder verleend zou worden aan bedrijven die een goed toekomstperspectief bieden. Tevens besloot de overheid bij haar grote orders voorkeur te geven aan Ned. bedrijven, ook als dit vanuit de prijsstelling in eerste instantie onvoordelig mocht lijken.
België In het najaar van 1979 werd een regeringsplan ingediend ter bestrijding van de werkloosheid, het Spitaels-plan (genoemd naar de minister van de Tewerkstelling en Arbeid). Het beoogde reeds in de loop van 1978 85000 werklozen aan een betrekking te helpen of uit de werkloosheidscijfers te doen verdwijnen. Het plan omvatte o.a.: het financieel aantrekkelijker maken van tijdelijke tewerkstelling door de overheid (gericht op ca. 25000 werklozen); uitbreiding van de verplichting jonge stagiaires aan te werven met uitbreiding van de subsidies (27000 arbeidsplaatsen); vervanging van het wettelijk brugpensioen (34500 personen); inschakeling van werklozen bij projecten teneinde de arbeid in de bedrijven te humaniseren (1500 arbeidsplaatsen); instelling van een bijzonder brugpensioen, een vervroegd pensioen voor oudere werklozen die nog weinig kans hebben op tewerkstelling. De Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (CRB) was van mening dat maatregelen moesten worden genomen op het vlak van de herstructurering op middellange termijn van de economische activiteiten (o. m. een gecoördineerd industrieel beleid), van de verbetering van de organisatie van de arbeidsmarkt (o.a. door het verlagen van de scheidsmuren tussen de verschillende sectoren, beroepen, kwalificaties, geslachten en streken), van op een verhoogde polyvalentie gerichte opleiding en bijscholing en van de aanpak van de tewerkstellingsmogelijkheden op korte termijn door bijzondere aandacht te besteden aan de rol van de kleine en middelgrote ondernemingen, de tertiaire sector en de bouwnijverheid. Ook vond men dat aandacht moest worden besteed aan b.v. de verkorting van de wekelijkse arbeidsduur, de uitbreiding van de part-timearbeid en de verlaging van de pensioengerechtigde leeftijd. Aan de werktijdverkorting, waarop m.n. de vakbonden aandrongen, ligt volgens de CRB de hypothese ten grondslag dat de reële groei van het nationale produkt hieraan kan worden besteed.
Een dergelijke maatregel zou, mits inflatoire tendensen vermeden worden, een gunstige invloed kunnen hebben op de koopkracht van de gezinnen. De formule van part-time werk daarentegen stoelt op de hypothese dat er in vele ondernemingen mogelijkheden bestaan om de arbeid volgens die formule te verdelen. Ze zou wel moeten worden gekoppeld aan voorwaarden die de parttime-betrekkingen een stabiel en niet marginaal karakter waarborgen en alle werknemers mogelijk maken ervan te genieten.
De polarisatie van standpunten leidden tot vele stakingen in verschillende sectoren en verstoorden mede een daadwerkelijk overleg. De minister van Arbeid en Tewerkstelling De Wulf, werkte nieuwe maatregelen uit die, zonder de inkomsten van de sociale zekerheid aan te tasten, de werkgelegenheid moesten bevorderen (het zgn. Plan-De Wulf). Zo werden in okt. 1979 aan bepaalde werkgevers wederaanpassingspremies (voor de indienstneming van uitkeringsgerechtigde werklozen) en aanpassingspremies (voor de indienstneming van sommige schoolverlaters, stagiaires, omgeschoolde werklozen enz.) toegekend. Aan werkgeverszijde werd betreurd dat pas in bedrijf gestelde ondernemingen en zelfstandigen niet voor het stelsel in aanmerking kwamen en dat ‘particuliere investeringen’ (met het oog op de stijging van de arbeidskosten en het overschakelen op nieuwe technologie) moeilijk blijven. Aan werknemerszijde werd betreurd dat instellingen van welzijns- en gezondheidszorg buiten het plan vallen en dat ook premies werden toegekend voor aanwervingen die werden afgedwongen in vroegere collectieve overeenkomsten. De maatregelen, vervat in het Spitaels-plan, werden verlengd en hadden duidelijk resultaat: in 1979 o.a. 30800 stages van jongeren, 77800 rechthebbenden op een vorm van brugpensioen en 28500 door openbare besturen e.d. tewerkgestelde werklozen.