(Federal Republic of Nigeria), republiek in West-Afrika, begrensd door Benin, Niger, Tsjaad, Kameroen en de Golf van Guinee, 955717 km2. Hoofdstad: Lagos.
BEVOLKING De Nigeriaanse bevolking telde in 1978 ca. 81 mln. inw. Het land heeft een zeer snel groeiend inwonertal (gemiddelde jaarlijkse toename 2,8 %) dank zij een groot geboortenoverschot (geboorten- en sterftecoëfficiënt van resp. 50 en 18 %o in 1977). Het land heeft een zeer jonge bevolking: 45 % van de bevolking is jonger dan 15 jaar en slechts 4 % is ouder dan 65 jaar. De gemiddelde bij de geboorte verwachte levensduur bedraagt 48 jaar.
ECONOMIE Nigeria is in de eerste plaats een landbouwland: 26 % van het bruto nationaal produkt (BNP) en 56 % van de werkgelegenheid hebben betrekking op de landbouw. Ca. 49 % van de oppervlakte is door landbouwgrond (54 % akkerland, 46 % weiland) en 34 % door bos ingenomen. Nigeria is een wereldproducent van o.m. hout (70 mln. m3), cassave (10,8 mln. t), sorghum (3,8 mln. t), gierst (2,6 mln. t), kookbananen (2,1 mln. t), maïs (1,5 mln. t), palmolie (6750001,2e plaats in de wereld), grondnoten (621000 t), palmpitten (350000 t), cacaobonen (1800001) en natuurrubber (600001). In de veeteelt ligt de nadruk op runderen (11,6 mln.), schapen (8,3 mln.), geiten (24,2 mln.), varkens (973000) en pluimvee (97,2 mln. stuks).
Met een produktie van 114 mln. t aardolie vertegenwoordigt Nigeria 3,5 % van de wereldproduktie; dit is goed voor 80 % van de staatsinkomsten. De voorraden worden op bijna 3 mrd. t geschat en zijn de grootste in Afrika (behalve Libië). De aardolieuitvoerhavens zijn Bonny Brass River, Escravos Terminal en Forcados Terminal; raffinaderijen bevinden zich te Port Harcourt, Warri en Kaduna. Verder zijn vooral de agrarische industrie en de autoassemblage van belang.
Ondanks al deze positieve elementen blijft het gemiddelde jaarlijkse inkomen per hoofd gering en daalt de gemiddelde voedselproduktie per inwoner de laatste jaren zelfs met 3,1 % per jaar.
POLITIEK Bij een mislukte staatsgreep in febr. 1976 werd president Murtala Mohammed vermoord. Hij werd opgevolgd door Olusegun Obasanjo. Motief voor de staatsgreep zou zijn geweest dat de samenzweerders bang waren dat de Nigeriaanse regering naar het communisme neigde. Op 1 okt. publiceerde de nieuwe regering een ontwerp-grondwet voor de terugkeer naar een burgerregering. De commissie beval een sterk presidentschap aan met ruime bevoegdheden. Het federale parlement en de parlementen van de 19 deelstaten zouden speciale bevoegdheden moeten krijgen om misbruik van macht te onderzoeken.
In de ontwerp-grondwet werd de mogelijkheid opengelaten voor de vorming van nieuwe staten binnen de federatie of het samengaan van deelstaten. In dec. 1976 werden voor het eerst in elf jaar gemeenteraadsverkiezingen gehouden.
Het verbod op politieke activiteiten bleef van kracht. De belangrijkste prioriteiten van het Nationale Ontwikkelingsplan (1970-75) waren de problemen van economisch management en werkloosheid. Het ontwikkelingsplan van 1975-80 legde de nadruk op ontwikkeling van de landbouw, de industriële infrastructuur en verhoogde regeringsbijdragen aan onderwijs en gezondheidszorg. De kosten van het plan zouden vooral uit de inkomsten van de olie-export betaald moeten worden. De regering kreeg van de EG een lening van $ 1000 mln. met een looptijd van zeven jaar. De Wereldbank verstrekte voor 1978 een lening van $ 500 mln. en voor 1979 nog een hetzelfde bedrag voor specifieke projecten.
De ‘olieboom’ van 1974 had geleid tot een veel te snelle stijging van de uitgaven van overheidswege, een hoge inflatie (1977 iets onder 30 %) en tot import van vooral luxe goederen. De haven van Lagos was niet berekend op de goederenstroom. Schepen moesten maanden wachten op de rede van Lagos voor zij gelost konden worden. De regering kondigde in 1977 importbeperkingen af. Ook besloot de regering tot inkrimping van het leger, dat sinds de oorlog in Biafra op een sterkte van 250000 man was gehouden. De defensie-uitgaven legden beslag op 26 % van het overheidsbudget voor 1977-78.
Op 21.9.1978 kondigde Obasanjo in een toespraak voor radio en televisie aan dat de noodtoestand, die was uitgeroepen bij de militaire machtsoverneming in 1966, zou worden opgeheven, evenals het verbod op politieke partijen dat even lang van kracht was. Na de opheffing van het verbod op de politieke partijen werden meer dan 35 politieke partijen opgericht. Slechts vijf daarvan kwamen volgens de door de militaire autoriteiten vastgestelde normen in aanmerking voor de verkiezingen met het oog op de beloofde formele machtsoverdracht aan een burgerbewind.
In de loop van juli 1979 werden in vier verkiezingsronden achtereenvolgens de leden van de Senaat, van het Huis van Afgevaardigden en van de 19 provinciale assemblees, evenals de gouverneurs gekozen. Uit al deze verkiezingen kwam de Nigeriaanse Nationale Partij (NPN ) van A.S.Sjagari, een vm. minister van Handel, als overwinnaar te voorschijn. Op 11.8.1979 werd Sjagari tot president gekozen.
Zijn partij versloeg o.a. de Nigeriaanse Eenheidspartij (UPN) van Obafemr Awolowo, een belangrijk stamleider in West-Nigeria, en de Nigeriaanse Volkspartij (NPP) van de nationalist Nnamdi Azikiwe, de eerste president van Nigeria. De verliezende partijleiders vochten de presidentsverkiezingen van Sjagari aan omdat hij slechts in 12 van de voorgeschreven 13 deelstaten 25 % van de stemmen had behaald. De verkiezingscommissie riep hem echter tot winnaar uit.
Op 1.10.1979 droeg de president, generaal Obasanjo, de macht aan Sjagari over, waarmee een eind kwam aan 13 jaar militair bewind in Nigeria. Tevens werd op 1.10.1979 de nieuwe grondwet van kracht. Volgens deze grondwet krijgt Nigeria een uitvoerende president, voor vier jaar gekozen, een Senaat met een vast aantal zetels voor elk van de 19 staten, en een Huis van Afgevaardigden waarvan het lidmaatschap wordt vastgesteld op basis van de verkiezingsuitslagen. De kandidaat voor het presidentschap moet ten minste 25 % van de stemmen krijgen in ten minste tweederde van de 19 staten.
Nigeria werd in de Afrikaanse politiek een steeds belangrijker factor. In aug. 1977 werd in Lagos een grote Anti-Apartheidsconferentie gehouden waaraan delegaties van 111 landen, van bevrijdingsbewegingen uit zuidelijk Afrika en van anti-apartheidsbewegingen deelnamen. In de declaratie die op deze conferentie werd aangenomen werden Zuid-Afrika en het apartheidssysteem met kracht veroordeeld. Door tegenstand van de westerse landen kon geen standpunt inzake eventuele sancties worden ingenomen. De Nigeriaanse regering zegde steun toe aan de strijd in zuidelijk Afrika. Van 3—7.9.1977 bezocht Obasanjo Mozambique, Tanzania, Zambia en Zaïre om over de problematiek rond de strijd tegen de blanke minderheidsregimes in Rhodesië en ZuidAfrika te spreken.
De president van de VS, Carter, bracht op 1-2.4.1978 een bezoek aan Nigeria. Na gesprekken tussen Obasanjo en Carter bleek dat beide landen het niet eens waren over de rol van de USSR en Cuba in Afrika, over maatregelen tegen Zuid-Afrika en over een oplossing voor Namibië. Wel werd men het eens over Rhodesië, waarbij men overleg tussen alle betrokken partijen als enige mogelijkheid zag om tot een oplossing van het conflict te komen. Obasanjo gaf te kennen dat de Afrikaanse landen zelf het recht hebben te bepalen wat de aard zal zijn van hun betrekkingen met de USSR en met Cuba. Ook verklaarde hij teleurgesteld te zijn over de houding van de westerse landen tegenover Zuid-Afrika.
Nigeriaanse diplomaten waren betrokken bij onderhandelingen over de conflicten in Oeganda. In mei 1979 had president Obasanjo te Algiers een onderhoud met president Traoré van Mali over de Westelijke Sahara. Op 31.7.1979 nationaliseerde Nigeria de aandelen van de Britse petroleummaatschappij BP om het Britse beleid inzake Rhodesië en ZuidAfrika onder druk te zetten. Het grootste succes van 1979 behaalde Nigeria in de kwestie Tsjaad, waarvoor de conferenties van Kano (mrt. april) en Lagos (mei) een oplossing brachten.