Gepubliceerd op 17-01-2021

Martien jacobus govardus de jong

betekenis & definitie

Ned. letterkundige, *20.5.1929 Steenbergen. De Jong studeerde Nederlands te Tilburg, Germaanse filologie te Gent en Italiaans te Rome.

In 1958 promoveerde hij te Gent en in 1961 werd hij hoogleraar te Namen. De Jong schreef talrijke litteraire studies in binnenen buitenlandse tijdschriften en is oprichter en redacteur van de monografieënreeksen Literaire verkenningen (1969—72) en Nieuwe literaire verkenningen (1976 en vlg.). Behalve essayistisch en kritisch werk publiceerde hij ook poëzie, die wordt gekenmerkt door opzettelijke vermengingen in de thematiek, dubbele betekenislagen en het gebruik van litteraire en cultuurhistorische allusies. Werken: kritieken en essays: Verzen en vragen (1958), Het kerstvisioen van Berta Jacobs (1961), Leopolds Cheops (1966), Twintig poëziekritieken (1966), Van Bilderdijk tot Lucebert (1967), Flierefluiters apostel (1970), Eén perron maar drie treinen (1970). Bewijzen uit het ongerijmde (1971), Nogmaals inzake Achterberg (1972), Taal van lust en weelde (1973), Over kritiek en critici: facetten van de Nederlandstalige literatuurbeschouwingen in de twintigste eeuw (1977), De verlossing van Venus (1979); poëzie: Aardbeien uiteen blauw vergiet (1972), Tweesprong (1975), Een onschuldig land (1975), In de nieuwe wereld (1979).

< >