(Medinat Jisraeel), republiek in West-Azië, begrensd door de Middellandse Zee, Egypte, Jordanië, Syrië en Libanon, 20700 km2 (exclusief de bezette gebieden), ca. 4 mln. inw. Hoofdstad: Jeruzalem.
POLITIEK
Het kabinet-Begin oogstte juni 1981 internationale afkeuring na het bombardement van de in aanbouw zijnde Iraakse kerncentrale bij Bagdad. De motivatie dat Irak er kernwapens zou gaan produceren, werd door het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie in Wenen van de hand gewezen. Waarnemers beschouwden de raid als een stunt van de regering met het oog op de parlementsverkiezingen die op 30.6.1981 zouden worden gehouden.
Bij die verkiezingen kwam het Likoedblok van Begin van 43 op 48 zetels, maar de coalitie van Arbeiderspartij en Verenigde Arbeiderspartij klom op van 32 tot 47 parlementsleden. Begin was gedwongen verregaande concessies te doen aan enkele kleine theocratische religieuze partijen om een kabinet te formeren dat in de Knesset een krappe meerderheid had.
Op 25.4.1982 plaatste Israël de laatste stukken Sinai onder Egyptische soevereiniteit. In Israël waren daar heel wat politieke spanningen aan voorafgegaan. Vooral de ontruiming van de westelijk van de Gazastrook gelegen woestijnnederzetting Jamit groeide uit tot een krachtmeting tussen de regering en voorstanders van een onbeperkte expansie. Jeruzalem moest duizenden soldaten inzetten tegen een harde kern van ‘krakers’, die onder leiding stonden van de extremistische rabbijn Meir Kahane, de voorman van de Joodse Defensieliga. Twee dagen voordat een multinationale vredesmacht, met soldaten uit o.a. Fidzji, Colombia, Frankrijk, Groot-Brittannië en de VS het gebied overnam, werd Jamit met de grond gelijkgemaakt.
Meer dan een jaar na de annexatie van Oost-Jeruzalem, op 14.12.1981, profiteerde Begin van het falen van de missie van VS-onderhandelaar P.Habib in verband met Libanon en van het uitbreken van de Poolse crisis om ook de Syrische Golanhoogte in te lijven. Het verzet van de lokale Druzenbevolking werd met harde hand onderdrukt, wat de frustraties van hun ca. 50000 Israëlische geloofsgenoten nog verscherpte. Ook de Palestijnen in de bezette gebieden bleven uitermate roerig. De Jewish Agency maakte op 4.10.1981 plannen bekend om het aantal joodse kolonisten op de westoever van de Jordaan op middellange termijn van ca. 25000 op 120000 te brengen en in de komende 30 jaar zelfs op te voeren tot een miljoen, slechts enkele honderdduizenden minder dan de Arabische bevolking dan zou tellen. Regeringsfiguren kwamen er openlijk voor uit dat zij daarmee elke ontruiming politiek onmogelijk wilden maken. Wegens het blijvende verzet van de Palestijnse burgemeesters van steden als Hebron en Bethlehem zocht het kabinet steun bij oude clan- en dorpshoofden. Zo richtte Moestafa Doedin dorpsliga’s op die de Palestijnse autonomie, maar dan in pro-Israëlische zin, moesten belichamen. O.a. door de tegenmaatregelen waarmee Jordanië collaborateurs bedreigde, kwam daar weinig van terecht. Israël probeerde het vervolgens met een geleidelijke vervanging van het militaire bestuur door civiele gouverneurs, maar de burgemeesters weigerden elke medewerking en van hen werd een aantal ontslagen. Bloedige botsingen tussen Palestijnse jongeren en het leger bleven tot in het voorjaar van 1983 gewonden en tientallen doden eisen.
De relaties met de VS, Israëls belangrijkste bondgenoot, verkilden ondertussen aanzienlijk; zij bereikten een dieptepunt toen de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken A.Haig in juni 1982 werd vervangen door G.Shultz. Israël ontketende op 6.6.1982 de grootscheepse actie Vrede voor Galilea tegen Palestijnen en Syrische SAM-luchtdoelraketten in Libanon. Aanleiding hiertoe was de moord van 3.6.1982 op de Israëlische ambassadeur in Londen. De inval, waarbij het Israëlische leger West-Beiroet omsingelde, kostte vele mensenlevens en deed verder afbreuk aan Israëls goede naam in het buitenland. Na hardnekkige weerstand ontruimde de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) in aug. Beiroet. Na de moord op de onlangs (23.8.1982) gekozen Libanese president, de falangist Besjir Gemayel op 14.9.1982, bezette Israël alsnog de moslimwijken. Rechts-christelijke militieleden pleegden daarop een massamoord in de Palestijnse kampen Sabra en Sjatila (16—17 sept.). De Israëlische president Navon zelf moest er bij een onwillige Begin op aandringen een onderzoek naar de verantwoordelijken hiervoor in te stellen. Toen de onafhankelijke onderzoekscommissie onder voorzitterschap van opperrechter J.Kahane op 7.2.1983 haar conclusies kenbaar maakte, bracht vooral Sjaron, de minister van Defensie, het er slecht af. Hij was echter niet genegen af te treden en Begin wilde hem niet dwingen. Op 14.2.1983 moest Sjaron onder druk van de publieke opinie zijn portefeuille afstaan aan Mosje Arens. Hij bleef echter deel uitmaken van het kabinet. De onderhandelingen over een troepenterugtrekking uit Libanon verliepen moeizaam, totdat Israël zich op 17.5.1983 akkoord verklaarde met een door de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Shultz opgesteld verdrag. Aangezien Syrië echter weigerde zijn stellingen te ontruimen, bleef het akkoord vooralsnog dode letter. Begin sept. trokken de Israëlische troepen terug tot achter de Awalirivier. Op 22.3.1983 werd Chaim Herzog tot opvolger gekozen van aftredend president Navon. Eind aug. 1983 kondigde Begin vrij onverwacht zijn aftreden als premier per 15 sept. aan. Minister van Buitenlandse Zaken, J.Sjamir, werd op 10 okt. als zijn opvolger geïnstalleerd. Sjamir zag zich geplaatst tegenover geweldige economische problemen. Het land had jarenlang boven zijn stand geleefd en kampte nu met een jaarlijkse inflatie van 125 % en een buitenlandse schuld van meer dan $ 21 mrd. De eerste maatregel van het nieuwe kabinet was dan ook een devaluatie van de sjekel met 23 %. De subsidies op levensmiddelen werden met 50 % verminderd. In nov. 1983 bracht Sjamir een bezoek aan de VS, waarna de relaties weer verbeterden. De VS hervatten de strategische samenwerking met Israël die in dec. 1981 was opgeschort na de annexatie van de Golanhoogten.
De kleine meerderheid van het kabinet-Sjamir kalfde begin 1984 snel af en in mrt. besloot de Knesset vervroegde verkiezingen uit te schrijven. De uitslag van deze verkiezingen, die op 23 juli waren gehouden, wees uit dat de Likoedpartij haar meerderheid had verloren. Maar ook de Arbeiderspartij verloor zetels, zodat er geen politieke duidelijkheid kwam. Bovendien kregen nog 13 kleine partijen, waaronder die van de ultranationalistische Meir Kahane, zetels in de Knesset. Uiteindelijk vormde men een regering van nationale eenheid waarin de socialist S.Peres premier werd, met dien verstande dat hij na twee jaar van plaats zou verwisselen met Sjamir, die tot dan de functie van vice-premier zou vervullen.
De eerste prioriteit voor het nieuwe kabinet was de rampzalige economische situatie. In 1984 was de inflatie opgelopen tot 450 %, de buitenlandse schuld tot $ 23 mrd. en het tekort op de betalingsbalans tot $ 5 mrd. Het kabinet kondigde prijsverhogingen van levensmiddelen aan en de sjekel werd met 9 % gedevalueerd. Begin okt. werd de economische noodtoestand ingesteld, wat o.a. inhield dat er geen luxeartikelen meer mochten worden ingevoerd. Met het vakverbond Histadroet werd een sociaal akkoord gesloten; men was overeengekomen dat de automatische prijscompensatie werd opgeheven en dat er 20 % loon zou worden ingeleverd. Tevens werd een prijzenstop ingevoerd. Mede door de slechte financiële situatie besloot Israël over te gaan tot het terugtrekken van zijn troepen uit Libanon. Een operatie die in 1985 in drie fasen uitgevoerd moet worden. Begin nov. 1984 begonnen hierover onderhandelingen met Libanon, dat vreest dat na het weggaan van de Israëlische militairen in Zuid-Libanon een machtsvacuüm zal ontstaan, waardoor de burgeroorlog weer kan oplaaien.
Litt. H.I.Greenberg en S.Nadler, Poverty in Israël (1977); D.J.Schnall, Beyond the green line (1984); C.S.Liebman en E.Don, Religion and politics in Israël (1984).