(Repüblica de El Salvador), republiek in Midden-Amerika, begrensd door de Grote Oceaan, Guatemala en Honduras, 21393 km2. Hoofdstad: San Salvador.
POLITIEK Na de verkiezingen van 1977 claimden twee kandidaten de overwinning: generaal Carlos Humberto Romero namens de reeds 15 jaar aan de macht zijnde Nationale Verzoeningspartij, en kolonel Ernesto Claramount Rozeville namens de Nationale Oppositie Unie. Dit was een vóór de verkiezingen gevormd front van drie centrumpartijen, waarvan de christen-democratische de belangrijkste was. Beide groeperingen verweten elkaar verkiezingsfraude. Romero werd tot overwinnaar uitgeroepen en Claramount werd verbannen naar Costa Rica. De grote ongeregeldheden die vervolgens uitbraken, waren aanleiding tot het uitroepen van de staat van beleg.
Het politieke geschil betrof o. a. de landhervormingen. Op initiatief van de voorgaande president, Arturo Molina, was in juli 1976 een landhervormingswet aangenomen, die voorzag in een verdeling van grond onder landloze boeren. De grond was bijna uitsluitend in handen van enkele grootgrondbezitters, en werd o.a. gebruikt voor grote koffie-, katoen- en suikerrietplantages. Er was nog geen uitvoering aan de wet gegeven, en de grootgrondbezitters waren een campagne tegen de regering begonnen omdat zij hervormingen te gevaarlijk achtten voor de stabiliteit van het land.
Gedurende 1978 polariseerde de situatie, o.a. onder invloed van de gebeurtenissen in Nicaragua. Bij een van de steeds frequentere gewelddadige botsingen kwamen in mrt. 1978 ca. 30 boeren om. Aartsbisschop Romero toonde aan dat het leger en de paramilitaire organisatieorden hiervoor verantwoordelijk waren, en niet de illegale boerenbonden zoals de regering had gezegd. Van verschillende kanten werd de regering ervan beschuldigd de mensenrechten op grove wijze te schenden. De onmogelijkheid op legale wijze oppositie te voeren versterkte het gewelddadig verzet. De drie guerrillabewegingen (ontstaan na de verkiezingsfraude van 1972) ontvoerden o.a. vooraanstaande of rijke Salvadorianen ter wille van het losgeld.
Bovendien ontvoerden zij zes buitenlandse zakenmensen: twee Japanners, twee Engelsen, een Zweed en de Ned. directeur van de plaatselijke Philipsvestiging, F.Schuitema. Nadat Philips het gevraagde losgeld had betaald, en nadat een tekst opgesteld door de guerrillabeweging in drie Ned. kranten was gepubliceerd en voor Radio Nederland Wereldomroep was voorgelezen, werd hij na 36 dagen vrijgelaten.
In de loop van 1979 kreeg de politieke strijd steeds meer de vorm van een burgeroorlog, mede geïnspireerd door het gedwongen aftreden van president Somoza in Nicaragua. Een rapport van de commissie van de mensenrechten van de Organisatie voor Amerikaanse Staten beschuldigde eind jan. de regering van El Salvador van systematische terreur om tegenstanders uit te schakelen In het rapport wordt de regering dringend aangeraden de economische en sociale wantoestanden in het overbevolkte land te verbeteren en haar paramilitaire organisatie Orden op te heffen. De moorden, verdwijningen, arrestaties en martelingen namen echter toe. In mei werden de ambassades van Frankrijk, Costa Rica en Venezuela bezet om vakbondsleiders vrij te krijgen. Bij een demonstratie voor de kathedraal werden ca. 20 mensen door de politie gedood. Twee vakbondsleiders werden vrijgelaten, de bezetters kregen vrije aftocht o.a. door bemiddeling van aartsbisschop Romero.
De drie guerrillagroepen zochten in de tweede helft van 1979 toenadering tot elkaar. Onder druk van de VS beloofde de president verschillende hervormingen, en stelde hij verkiezingen in 1980 in het vooruitzicht.
Op 15.10.1979 werd president Romero door het leger met een onbloedige staatsgreep afgezet. Er werd een junta gevormd door de politiek gematigde leiders, de kolonels Jaime Abdul Gutierrez en Adolfo Arnoldo Majano. De rest van de junta bestond uit burgers: een sociaal-democraat, een christen-democraat en een zakenman. Het parlement werd ontbonden het Hooggerechtshof naar huis gestuurd. De junta beloofde een einde te maken aan de schending van de mensenrechten, en Orden zou worden ontbonden. De christen-democraten eisten de terugkeer van hun leider in ballingschap, Napoleon Duarte. Op 26.10.1979 keerde deze inderdaad uit Venezuela terug.
De oppositie beschuldigde de VS ervan de coup te hebben bewerkstelligd in de hoop daarmee een revolutionaire verandering te kunnen tegenhouden. Het verzet bleef dan ook, na een aanvankelijke aarzeling, actief tegen de nieuwe regering met manifestaties, met bezettingen van fabrieken, landbouwbedrijven, ministeries en kerken, met gijzelingen (o.a. van de ambassadeur van Zuid-Afrika), stakingen en militaire acties. De regering bleek geen greep op de situatie te hebben, m.n. niet op het leger en op de Nationale Garde. Tegen het eind van 1979 dreigde het hele kabinet met aftreden als de extreem-rechtse officieren niet werden afgezet. Begin jan. 1980 namen de sociaal-democratische en christen-democratische juntaleden, gevolgd door acht ministers, ontslag.
Het aantal slachtoffers van politieke moorden was in 1979 opgelopen tot ca. 9000, waarvan volgens de Kerk ten minste driekwart door het leger en de paramilitaire rechtse organisaties was uitgevoerd. In 1980 was de burgeroorlog een feit geworden. In febr. dreigde een staatsgreep van uiterst-rechts, waarvoor zowel door de VS als door de aartsbisschop Romero was gewaarschuwd, maar die door druk van de VS werd voorkomen. Daar waar een begin was gemaakt met de beloofde verdeling van grootgrondbezit (250000 ha voor ca. 300000 daarvoor in aanmerking komende boerengezinnen), kwam het tot vervolgingsacties tegen boeren en landarbeiders, waarbij vele doden vielen en zelfs hele dorpen werden uitgemoord door de Nationale Garde. Op 16.3.1980 stelde aartsbisschop Romero dat de onderdrukking ondraaglijk was geworden. Op 23 mrt. riep hij de soldaten van de Nationale Garde op, dienstbevelen te weigeren als zij werden ingezet bij onderdrukkende acties op het platteland.
Dezelfde dag werd hij tijdens het opdragen van een mis doodgeschoten. Voor de begrafenis kwamen ca. 50000 mensen samen. Ca. 50 mensen verloren het leven in het gedrang en ca. 400 werden gewond. Volgens de junta wilden links-extremisten het lijk stelen. De 23 Latijnsamerikaanse bisschoppen die aanwezig waren geweest, gaven een gemeenschappelijke verklaring uit waarin zij zeiden dat geschoten was door militairen vanaf overheidsgebouwen. Op 10.5.1980 werd Napoleon Duarte tot lid van de junta benoemd.
In mei werd opnieuw een poging tot een staatsgreep van uiterst-rechts verijdeld. Daarop werd Majano, het meest liberale lid van de junta, door de officieren van de drie krijgsmachtonderdelen als opperbevelhebber van de strijdkrachten vervangen door Gutierrez, omdat hij de leider van de mislukte staatsgreep had laten arresteren.
Eind juni maakte de Kerk bekend dat in mei 600 Salvadorianen die naar Honduras hadden trachten te vluchten, door een gemeenschappelijke actie van de Nationale Garde en het leger van Honduras waren vermoord. De Hoge Raad van de universiteit van El Salvador beschuldigde regeringstroepen en rechtse paramilitaire groeperingen van het systematisch doden van tientallen docenten, priesters en studenten. Volgens dat document waren in de eerste helft van 1980 3313 mensen vermoord, van wie 72 leerkrachten.
Op 2 sept. brak een conflict uit binnen de strijdkrachten, nadat Gutierrez 15 aanhangers van Majano zonder diens voorkennis had ontslagen. Het leger bleek in meerderheid achter deze ‘coup’ te staan.
Op 27 nov. overvielen militairen en leden van de politie een school en een kerkelijk bureau voor rechtshulp, waarin leiders van de oppositie bijeen waren. Allen werden ontvoerd. De volgende dag werden de zwaarverminkte lijken gevonden van de zes bekendste leiders, allen bestuursleden van het Democratisch Revolutionair Front(FDR),een coalitie van oppositiepartijen. Bij de rouwdienst deed zich een explosie voor in de kathedraal, waarbij tientallen gewond raakten. Op 4 dec. werden vier Amerikaanse vrouwen, drie missiezusters en een maatschappelijk werkster, vlak bij Managua vermoord. Ondanks ontkenning van de regering was de moord aantoonbaar gepleegd door leden van de veiligheidstroepen.
De aartsbisschop stelde leger en junta verantwoordelijk, evenals voor ten minste driekwart van de ruim 13000 doden sinds de staatsgreep van 1979. Duarte schreef het geweld toe aan de interventie van extreem-linkse socialistische landen.
Op 7 dec. werd Majano door de militairen van zijn functie binnen de junta ontheven, nadat hij de infiltratie van extreem-rechtse groeperingen in de regering had gehekeld. Ook de twee nog overgebleven gematigde juntaleden werden ontslagen. Duarte werd president en Gutierrez vice-president en opperbevelhebber van de strijdkrachten. Majano riep de bevolking op zich te verenigen tegen de nieuwe regering. Een groep jonge officieren gaf daarop een verklaring uit waarin zij zich achter haar stelden. Eind dec. 1980 begon een groot offensief van de guerrilla om een doorbraak te forceren vóórdat de Amerikaanse president Reagan op 24.1.1981 zijn ambt zou aanvaarden.
De guerrillagroepen hadden zich kort tevoren verenigd in het Farabundo Martibevrijdingsfront. Gedurende het laatste weekend van dec. werden in het noorden negen steden ingenomen. Ook Santa Ana, de tweede stad in het land, kwam in handen van guerrillagroepen. Overal deserteerden leden van de Nationale Garde. Een nationale staking kwam op gang, opgeroepen door het FDR. De VS hervatten de militaire hulp die lange tijd opgeschort was geweest wegens de schending van de mensenrechten.
Troepen uit Honduras en Guatemala kwamen de regeringstroepen te hulp. Een verzoek van het FDR om met de VS te onderhandelen werd door Reagan afgewezen.
De Amerikaanse onderminister voor Europese Zaken reisde half febr. 1981 de Europese hoofdsteden af om steun te werven voor de Amerikaanse politiek. Hij werd meest koel ontvangen, vooral omdat zijn ‘bewijsstukken’ over wapenleveranties via Cuba en Nicaragua met de grootste argwaan werden bezien. In mrt. voerden de VS hun militaire hulp en het aantal militaire adviseurs aan de Salvadoriaanse regering sterk op, ondanks protesten van de EG. LiTT. E.White, El Salvador; nation of the modern world (1973).