(Repüblica de Bolivia) [genoemd naar S. Bolivar], republiek in het midden van Zuid-Amerika, 1098581 km2.
Wettelijke hoofdstad: Sucre.BEVOLKING De verstedelijkingsgraad is nog vrij laag (30 %). De bevolking groeit zeer snel (gemiddeld 2,9 % per jaar in de periode 1970—77) dank zij een zeer hoge geboortencoëfficiënt (15 %o). De verwachte levensduur bij de geboorte bedraagt 52 jaar. De Boliviaanse bevolking is zeer jong.
ECONOMIE Van de beroepsbevolking is 51 % werkzaam in de landbouwsector, die evenwel slechts 15 % van het bruto nationaal produkt vertegenwoordigt. Amper 3 % van de Boliviaanse oppervlakte is ingenomen door akkerland, bijna 25 % door weiland en 52 % door bos.
De ondergrond is zeer rijk aan gevarieerde mijnbouwprodukten. Die leveren trouwens het leeuwedeel van de export. Bolivia is een vrij belangrijke producent van zinkerts (65000 t in 1979), tinerts (330001 in 1979, tweede wereldproducent na Maleisië) en zilver (170000 kg in 1979) en produceert ook kleine hoeveelheden aardgas (2,2 mln. t in 1979) en aardolie (1,2 mln. t in 1979). Bolivia behoort tot de armste landen ter wereld. Het gemiddelde jaarinkomen bedraagt slechts $ 650 per hoofd.
POLITIEK President Banzer maakte op 8.11.1977 bekend dat in 1978 algemene verkiezingen zouden worden gehouden, die een eind zouden maken aan het militaire bewind. Het verbod op linkse partijen zou worden opgeheven. Deze verkiezingen zouden twee jaar eerder plaatsvinden dan Banzer in 1974 als termijn had gesteld en dit tijdstip is zeker beïnvloed door de toenemende sociale onrust en voortdurende stakingen in 1975, 1976 en 1977. Het Boliviaanse comité voor de rechten van de mens maakte bekend dat in de zes jaar van het militaire bewind 15000 mensen op politieke gronden gevangen waren genomen. 19000 naar het buitenland waren verbannen en 120 gedood. Dit laatste en het feit dat er geen ‘verdwijningen’ waren, steekt nog gunstig af bij de andere Latijns-Amerikaanse militaire dictaturen.
Onder druk van tegenstellingen in het leger en door de omvangrijke oppositiebeweging was Banzer (die altijd gezegd had tot aan zijn dood aan de macht te zullen blijven) gedwongen zich terug te trekken als presidentskandidaat. Er waren twee kandidaten: generaal Juan Pereda Asbun, de officiële kandidaat van Banzer en van de strijdkrachten, en ex-president (1956-60) Hernan Siles Suazo, een van de leiders van de revolutie in 1952, voor de centrumlinkse coalitie. Zonder fraude zou Siles Suazo de verkiezingen op 9.7.1978 ongetwijfeld hebben gewonnen. Vlak nadat Banzer en de opperbevelhebbers van de strijdkrachten alle beschuldigingen over fraude van de hand hadden gewezen, trok Pereda Asbun zich terug en vroeg om annulering van de verkiezingen. De resultaten werden door de nationale kiesraad ongeldig verklaard, nadat zowel de oppositie als internationale waarnemers fraude op grote schaal hadden gemeld. De kiesraad beval nieuwe verkiezingen binnen 180 dagen.
Hierop leegden rechtse legeronderdelen een staatsgreep (de 189e sedert Bolivia 154 jaar geleden een republiek werd) ten gunste van Pereda Asbun. Banzer werd afgezet, de tinmijnen door het leger bezet, en een avondklok ingesteld. De VS, die beslissende invloed hebben op de economie van Bolivia, weigerden het nieuwe bewind te erkennen. Daardoor werd Pereda Asbun gedwongen tot enkele concessies: herstel van de autonomie van de universiteiten, loonsverhoging voor de mijnwerkers, en herstel van de persvrijheid. Op 24.11.1978 werd Pereda Asbun tijdens een onbloedige staatsgreep afgezet door generaal David Padilla Arancibia, die algemene verkiezingen aankondigde per 1.7.1979. Deze gang van zaken werd uitbundig toegejuicht door de Democratische Volksunie van Siles Suazo omdat Padilla bekend was als een uiterst eerlijk en rechtzinnig man.
Ditmaal waren er drie presidentskandidaten, allen ex-presidenten: Victor Paz Estenssoro, leider van de (tegenwoordig) behoudende Movimiento Nacional Revolutionario (mnr), Hugo Banzer en Hernan Siles Suazo. Siles Suazo kreeg 37,3 %, Estenssoro 29,3 % en Banzer 17,9 % van de stemmen. Aangezien geen van drieën een absolute meerderheid had gekregen, moest het congres één van hen als president aanwijzen. De partij van Siles Suazo had echter bij de gelijktijdig gehouden parlementsverkiezingen 20 zetels minder behaald dan de partij van Estenssoro, en bovendien werden op het laatste ogenblik 50000 stembiljetten ongeldig verklaard, zodat het verschil met Estenssoro nog slechts ruim 1500 stemmen bedroeg. Het congres kon daarom niet tot een besluit komen. Voor één jaar werd senaatsvoorzitter Walter Guevara Arze als interim-president aangewezen.
Hij beloofde verkiezingen per 4.5.1980. Na een snel bedwongen legeropstand in het noordoosten werd Guevara Arze desondanks op 1 nov. afgezet door kolonel Alberto Natusch Busch die zichzelf tot president uitriep, het parlement ontbond, de staat van beleg afkondigde en perscensuur instelde. Een algemene staking volgde, uitgeroepen door de eenheidsvakcentrale onder leiding van Juan Lechin, het volksverzet was massaal (waartegenover tanks en vliegtuigen werden ingezet) en het parlement bleef toch bijeenkomen. De VS trokken alle economische en militaire hulp in, legereenheden die achter Padilla stonden kwamen in opstand. Op 16 nov. trad Busch af en werd de voorzitter van het Lagerhuis, dat zich samen met de vakbonden heftig tegen de staatsgreep had verzet, Lidia Gueiler, voor een jaar tot interim-president benoemd. Na enkele economische en monetaire maatregelen kreeg Bolivia leningen van het International Monetary Fund, de VS en Venezuela.
Op 29.6.1980 werden presidents- en parlementsverkiezingen gehouden. Weer waren dezelfde drie kandidaten aanwezig, met ongeveer dezelfde uitslag: Siles Suazo 34,05 %, Estenssoro 17,70 % en Banzer 14,79 %. Hierop pleegde de opperbevelhebber van de strijdkrachten Luis Garcia Meza een staatsgreep om te verhinderen dat Siles Suazo, door de generaals als een gevaarlijke communist beschouwd, president zou worden. Volgens Meza, die zichzelf tot president benoemde als hoofd van een Raad van Nationale Wederopbouw, leidde democratie slechts tot een overdaad van vrijmoedigheid en tot institutionele chaos. Deze keer was de militaire coup grondig voorbereid, teneinde een mislukking als die van Busch te voorkomen. De president en 17 medewerkers werden gearresteerd, evenals Juan Lechin, de vakbondsleider van de mijnwerkers.
Er werden 17 vakbondsleiders gefusilleerd, anderen wisten via ambassades naar het buitenland te ontkomen. Troepen en tanks werden naar het tinmijnendistrict gezonden, waar nog maandenlang verzet werd gepleegd. Gueiler kreeg naderhand toestemming asiel te zoeken in het gebouw van de pauselijke nuntius. Siles Suazo en Estenssoro doken onder en riepen op tot verzet. Ruim 700 mensen werden gearresteerd, onder wie ca. 100 journalisten. In jan. 1980 werden nog eens 14 vakbondsmensen bij een politieoverval vermoord.
De kerk protesteerde heftig tegen de arrestatie van priesters, de vernieling van de kerkelijke radiostations en de bezetting van de kerkelijke krant Presencia, de belangrijkste krant van La Paz. In de loop van 1980 kregen Gueiler en Lechin de gelegenheid naar het buitenland te vertrekken. litt. J.V.Fifer, Bolivia: land, location and politics since 1825 (1972); C.Mitchell, The legacy of populism from the mnr to military rule (1978).