Gepubliceerd op 17-01-2021

Bi'ogeografie

betekenis & definitie

v., wetenschap die de verspreiding van de plante- en diersoorten bestudeert.

© De klassieke biogeografie kende al de samenhang van het aantal plante- en diersoorten van een eiland met de afstand van dat eiland tot het vasteland (een omgekeerd evenredige relatie) en met de grootte van dat eiland (recht evenredige relatie). Volgens R.M.MacArthur en E.O.Wilson blijft deze regel ook van kracht bij gelijkblijvende afstand en oppervlakte, maar dan zodanig dat uitsterven en vestiging van soorten elkaar in evenwicht houden. Deze theorie is inmiddels van veel algemener belang gebleken doordat het begrip ‘eiland’ veel algemener opgevat kan worden. Immers een milieu kan voor de ene soort een geschikte biotoop zijn en voor een andere soort juist een barrière voor de verspreiding. Het begrip eiland zou men dus algemener kunnen omschrijven als een betrekkelijk klein geschikt milieu, geïsoleerd liggend doordat het is omgeven door een (voor die soort) ongeschikt milieu. In deze zin kan men b.v. een alleenstaande berg, een meer, een bos in een droge vlakte, een natuurreservaat als biogeografische eilanden beschouwen.

Ook op deze geografische situaties blijken de regels van MacArthur en Wilson toegepast te kunnen worden. Wel moet rekening gehouden worden met het feit dat er sneller en langzamer verspreidende soorten zijn. Vogels b.v. zijn snelle verspreiders, terwijl sommige keversoorten al door een greppel van 6 m breedte effectief geïsoleerd worden. Verder kan men verschillen verwachten met betrekking tot de soortenrijkdom al naargelang de tijd die verstreken is sinds de isolatie is ingetreden.

De opmerkelijkste consequenties van de regels van MacArthur en Wilson betreffen de maatregelen die te nemen zijn voor het natuurbehoud op het vasteland (op echte eilanden valt weinig in te grijpen: zowel de afstand tot het vasteland als de grootte zijn gegeven). Zodra een eiland ontstaat b.v. een landbouwgebied wordt uit cultuur genomen en krijgt de status van natuurgebied gaat het aantal soorten nl. naderen tot een constant niveau; dit niveau ligt lager naarmate de oppervlakte van het gebied kleiner is en de afstand tot het dichtstbijzijnde soortenreservoir groter is. Verder volgt eruit dat er soorten zullen uitsterven en andere zich zullen vestigen; de omslag in het soortenbestand zal ingrijpender zijn naarmate de oppervlakte van het eiland kleiner is. Voor natuurreservaten betekent dit dat zij niet alleen verarmen, maar ook van karakter zullen veranderen. Niet alle soorten die zich in het gebied zouden kunnen handhaven, zullen zich er ook feitelijk vestigen, en niet alle soorten die er zich vestigen, zullen zich kunnen handhaven. De beste kans maken niet de meest karakteristieke soorten (omdat zij niet in de omgeving voorkomen), maar wel de soorten die voorkomen in hoge en constante dichtheden (dus de minst ‘interessante’ soorten).

De vooruitzichten zijn dus bepaald niet florissant. Zelfs op zo’n groot eiland als Trinidad (de regels voorspellen daarvoor een gering en traag uitsterven van soorten) zijn van de oorspronkelijke ca. 300 soorten al zo’n 140 uitgestorven.

Litt. R.H. MacArthur en E.O.Wilson, The theory of island biography (1967).

< >