Gepubliceerd op 17-01-2021

Bewegingsarmoede

betekenis & definitie

v./m. (g.mv.) onvoldoend functioneren van de motoriek.

© Evenmin als zintuiglijke waarneming alleen maar een sensorisch functioneren is, is het uitvoeren van bewegingen alleen maar motorisch functioneren. Met de term motoriek wordt dan ook het totaal van de bewegingsfuncties aangeduid, dus inclusief de proprioceptie (een intern waarnemingssysteem dat deel uitmaakt van de reflexboog; → reflex) en inclusief de vaardigheid tot waarneming van het leefmilieu (terugkoppeling op basis van informatie omtrent de externe situatie). Er is een zeer nauw verband tussen het sensorisch en het motorisch functioneren. Het duidelijkst is deze samenhang te zien bij het tasten: de bewegingen van de tastende vingers b.v. staan in directe relatie tot de opgedane tastgewaarwordingen zelf en bepalen die mee. Bij het leren herkennen van voorwerpen langs visuele weg spelen de spieren die de ogen besturen een wezenlijke rol bij het leren lezen van beelden. Dit leerproces is pas voltooid wanneer een volledig geautomatiseerd verlopende vaardigheid is verworven.

Feitelijk is de grote motoriek, b.v. het lopen, pas mogelijk zodra het individu een veelzijdige ervaring heeft opgedaan omtrent de eigenschappen van zijn leefruimte en de eigen bewegingsmogelijkheden daarin (→ lichaamsplan). Zo is in de motoriek van b.v. blinden een voortdurende aarzeling en geremdheid waar te nemen. Overigens blijft iedereen zijn gehele leven nieuwe motorische vaardigheden aanleren (sporten, autorijden, revalidatie-oefeningen enz.). Bestaat er om een of andere reden een bewegingsarmoede op zeer jonge leeftijd, dan heeft dat ingrijpende gevolgen voor de gehele ontwikkeling van dat kind. Niet alleen blijven de zintuiglijke functies als het tasten, zien enz. achter, maar ook de taalvorming, de emotionele en intellectuele ontwikkeling zijn niet optimaal zonder de ‘greep op de wereld’, die in en door de ontwikkeling van de motoriek gewonnen wordt. Het spelend-ontdekkend omgaan met de dingen leidt bij het jonge kind dan ook allereerst tot de vorming van zgn. handelingsbetekenissen, waarbij de dingen rechtstreeks in verband met de bijbehorende handeling benoemd worden: een mes is ‘om te snijden’.

Het kind vormt ‘in actie’ deze begrippen. Vele woorden en uitdrukkingen hebben een duidelijk verband met elementaire ruimtelijk-motorische noties (be-grijpen, ver-werpen, waar-nemen, ergens achter komen enz.).

In het basisonderwijs hebben sommige leerlingen moeite met het onderscheiden van symmetrische letters en cijfers, zoals b en d of 6 en 9. Deze moeilijkheden kunnen teruggevoerd worden tot een gebrekkig ontwikkelde ruimtezin bij de betrokkene. Het inhalen van de achterstallige motorische ontwikkeling is hiervoor de aangewezen remedie.

Bij extreme bewegingsarmoede, b.v. bij poliopatiënten die in een tankrespirator moeten verblijven, kunnen verschijnselen van sensorische deprivatie optreden, zoals desoriëntatie in tijd en plaats, het niet herkennen van bekende personen, hallucinaties enz. Door die patiënten weer zoveel mogelijk de ‘normale’ zintuiglijke indrukken te doen ondergaan, treedt snel verbetering in. In lichtere mate kan iets dergelijks ook optreden bij andere vormen van te geringe motorische ontplooiing, zoals bij spastische kinderen, invaliden, dementen enz. Intussen blijkt uit vele voorbeelden dat de mens zijn hele leven niet buiten een voortdurende stroom van zintuiglijke indrukken kan, op straffe van in letterlijke zin gedesoriënteerd te raken.

Litt. J.Kugel, Psychologie van het lichaam (4e dr. 1979).

< >