Gepubliceerd op 05-06-2021

Archeologie

betekenis & definitie

[<Gr. archaiologia, de kennis en de studie van het oude], v., de wetenschap die zich bezighoudt met de materiële overblijfselen uit het verleden met het doel om alle aspecten van het leven in vroeger tijden te reconstrueren.

© Hoewel de doelstellingen van de archeologie niet wezenlijk zijn veranderd, valt er sinds de jaren zeventig wel een ontwikkeling te bespeuren op het gebied van de toegepaste archeologische technieken en hulpmiddelen. Deze evolutie komt het sterkst naar voren in de ontwikkeling van accuratere opgravings- en prospectiemethoden, alsook in de toepassing van de modernste technieken bij de bestudering van het archeologisch vondstenmateriaal. Vooral het onderzoek van de prehistorische perioden heeft in sterke mate deze ontwikkeling beïnvloed. Dat ligt uiteraard aan het feit dat de onderzoekers van de voorgeschiedenis — in tegenstelling tot de archeologen van de historische perioden - uitsluitend op materiële resten zijn aangewezen. De morfologische, chemische of fysische bijzonderheden van die resten, evenals de omstandigheden waarin deze worden gevonden, zijn immers de enige bron van kennis en de kwaliteit en de kwantiteit van die kennis zal in zeer belangrijke mate worden bepaald door de resultaten van de moderne, veelal natuurwetenschappelijke onderzoeksmethoden. Een belangrijke pioniersrol in die recente ontwikkelingen speelde het onderzoek van de Belg. prehistorische vindplaats van Meer. Deze werd opgegraven in het noorden van de provincie Antwerpen tussen 1966-76. Het vondstenmateriaal van deze nederzetting, waarvan de ouderdom op grond van radiokoolstofdateringen op ca. 9000 jaar werd vastgesteld en die tot de laatpaleolithische Tjongercultuur behoort, werd voor het eerst volgens drie tegelijkertijd toegepaste methoden bestudeerd: de paleotopografie, het opnieuw samenvoegen van de vondsten (refitting) en de gebruikssporenanalyse (microwear analysis).

De paleotopografie is de studie van de verspreiding van de vondsten binnen het opgravingsvlak. In het geval van Meer betrof het de verspreiding van de verschillende types van vuurstenen werktuigen, steenbewerkingsafval, rode oker, houtskool en beenderresten. Refitting houdt in dat men de bij het maken van stenen voorwerpen (artefacten) weggehakte afslagen weer samenvoegt. Op die manier reconstrueert men de oorspronkelijke steen en (‘langs de omgekeerde weg’) de wijze waarop de prehistorische mens zijn werktuigen maakte. De gebruikssporenanalyse tenslotte is het microscopisch onderzoek van stenen werktuigen met het doel hun functie te bepalen. Die functie kan men achterhalen dank zij het feit dat elk bewerkt materiaal - been, hout, huid e.d. - een specifieke glans of polijsting op het steenoppervlak achterlaat. Het grote belang van deze drie benaderingswijzen, die vroeger sporadisch en dan nog elk afzonderlijk werden toegepast, is dat zij in combinatie met elkaar een levendig inzicht kunnen verschaffen hoe een prehistorische menselijke nederzetting functioneerde en was opgebouwd. Als voorbeeld van een zeer recente toepassing van hedendaagse technologie voor archeologische doeleinden kan nog het gebruik worden vermeld van verfijnde radarapparatuur aan boord van hoog vliegende vliegtuigen en zelfs aan boord van het Amerikaanse ruimteveer. De ervaringen, opgedaan bij deze experimenten, openen zeer interessante perspectieven voor het lokaliseren en identificeren van diep begraven of onder dichte vegetatie verscholen archeologische fenomenen.

Zo was een van de meest opzienbarende ontdekkingen van de jaren zeventig de waarneming door middel van radar van zeer uitgebreide landbouwen kanaalsystemen van de Maya’s in de ondoordringbare junglegebieden van Zuid-Mexico en Guatemala. Tenslotte moeten ook de voortdurende perfectionering van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe natuurwetenschappelijke dateringsmethoden worden genoemd. Zo is het tegenwoordig in bepaalde C14-laboratoria mogelijk radiokoolstofdateringen te verkrijgen tot 100000 jaar en door de toepassing van een deeltjesversneller of cyclotron ook veel kleinere monsters dan voorheen te dateren.

Een andere recente evolutie in de archeologie is dat ten gevolge van de voortdurende en zelfs groeiende politieke instabiliteit en de wereldwijde economische crisis vele archeologische programma’s werden opgeschort of stopgezet en dat de nadruk nu vaker op de minder spectaculaire, maar niet minder nuttige en nodige verwerking van de archeologische gegevens komt te liggen. Een onmiddellijk gevolg hiervan is de snel groeiende populariteit van informaticatechnieken als archeologische onderzoeksmethoden. Een algemene tendens in de hedendaagse archeologie is ook de grotere aandacht voor de relatief recentere perioden van de geschiedenis. Deze aandacht is gegroeid vanuit het besef dat de geschreven historische bronnen ons vaak een vertekend of zelfs flagrant onjuist beeld voorschotelen van gebeurtenissen of toestanden in het verleden. De opbloei van de stadsarcheologie en de industriële archeologie, die ook recentelijk in België en Nederland tot zeer interessante resultaten heeft geleid, hangt hiermee zeer nauw samen. De bedreiging van het oudheidkundig erfgoed door atmosferische vervuiling wekt zeer grote bezorgdheid. In dat teken staan de restauraties van de Atheense Akropolisgebouwen en de Romeinse fora, die heel erg onder zure regen en luchtvervuiling (uitlaatgassen) te lijden hebben. De verwoede pogingen b.v. van de Griekse regering om de overbekende en thans in het British Museum ondergebrachte ‘Elgin marbles’ van het Parthenon terug te krijgen, alsook het door heel wat landen uitgevaardigde uitvoerverbod van archeologische vondsten zijn de duidelijke weerklank van een groeiend cultureel patriottisme.

Een van de opmerkelijkste meldingen betreffende de archeologie van het Paleolithicum of de oude steentijd is die van de vondsten van ca. 2,5-2,7 mln. jaar oude primitieve stenen werktuigen in het Hadargebied in Ethiopië. Deze werktuigen behoren tot de oudste artefacten die men tot op heden heeft ontdekt. In hetzelfde gebied werden nog oudere fossiele beenderresten van mensachtigen aangetroffen, maar die vondsten horen, gezien hun aard, eerder tot het terrein van de antropologie. De zeer belangrijke opgravingen van de paleolithische woongrot van Tabun in Israël hebben vondsten opgeleverd uit de periode van 130000 v.C.-50000 v.C. Deze vondsten zijn opmerkelijk omdat ze een hypothese ondersteunen volgens welke zich in het Nabije Oosten een ononderbroken biologische en culturele evolutie zou hebben voorgedaan van het stadium van de Neanderdalmens naar de anatomisch moderne Homo sapiens sapiens. Van zeer recente datum (1982) is de vondst van een 33000 jaar oude mijnbouwvestiging in de Egyptische Nijlvallei. De vindplaats, Naziet Khater genaamd, werd ontdekt door een Belg. archeologische expeditie in de nabijheid van de stad Tahta in Boven-Egypte. De exploitatie van het vuursteen geschiedde er indertijd door zowel het aanleggen van openluchtgroeven als door het graven van schachten en ondergrondse galerijtjes tot bijna 2 m beneden de oppervlakte. De rivierkeien die zo werden opgedolven, werden dan ter plaatse tot langwerpige afslagen (klingen) gereduceerd. Met de ontdekking van de vindplaats van Naziet Khater wordt zowat 20000 jaar toegevoegd aan de geschiedenis van het mijnbouwwezen. Bovendien werd in samenhang met het mijnterrein ook een volledig menselijk skelet aangetroffen, waarin archaïsche trekken met zeer moderne kenmerken samengaan. Het gevonden skelet, dat als een vroege Homo sapiens sapiens mag worden bestempeld, is het oudste dat tot nu toe in de Nijlvallei bekend is.

Niettegenstaande de talrijke politieke en religieuze conflictsituaties bestaat er in het Nabije Oosten een niet aflatende archeologische bedrijvigheid. Een zeer recente spectaculaire vondst, waarover slechts summier werd bericht, is die bij Amman in Jordanië van een groep van menselijke figuren uit in de zon gedroogde klei of pleister. Deze beelden, gevonden in samenhang met een vroege dorpsgemeenschap van ca. 6000 v.C., zouden te vergelijken zijn met vondsten uit de opgravingen van het overbekende Jericho. Van 1975 dateert de vondst van een archief van zowat 15000 spijkerschrifttabletten te Teil Mardikh (Ebla) in Noord-Syrië. Over het al dan niet Hebreeuwse (bijbelse) karakter van deze ca. 4500 jaar oude vondst zijn zowel politieke als wetenschappelijke controversen gerezen.

Met betrekking tot de archeologie van de klassieke Grieks-Romeinse wereld wordt hier alleen de vondst van een mogelijk koningsgraf te Verginia in Noord-Griekenland vermeld. Gouden kistjes en een hele reeks andere voorwerpen in goud, zilver, ivoor en koper werden er geborgen. Van het graf wordt beweerd dat het de laatste rustplaats zou zijn van Filippos n van Macedonië, de vader van Alexander de Grote, maar absolute zekerheid bestaat daarover niet.

Een van de meest opzienbarende ontdekkingen in de geschiedenis van de archeologie van het Verre Oosten was die van het graf van Qin Shihuang Di (259 v.C.-210 v.C.), vorst van de kortstondige Qin-dynastie, ‘eerste keizer van China’ en voltooier van de bekende Grote Muur. Bij grondwerkzaamheden stootten boeren in mrt. 1974 op een ondergronds gewelf, waarin zich een groot aantal levensgrote terracotta beelden van krijgers en paarden bevonden. Volgens schattingen zouden in het ondergrondse gangencomplex, dat sindsdien stukje bij beetje wordt opgegraven, zowat 7000 krijgers, paarden en strijdwagens een plaats hebben gekregen. De vrij legging van het eigenlijke graf van Qin Shiuang Di zelf, waarmee nog niet is begonnen, zal mogelijk de stoutste verwachtingen overtreffen.

Ook enkele bijzondere vondsten uit de Nieuwe Wereld verdienen nog een korte vermelding. Zo zouden Amerikaanse archeologen concrete aanduidingen hebben gevonden dat Columbus’ ontdekking van Amerika in 1492 op het eiland San Salvador in de archipel van de Bahamas zou hebben plaatsgevonden. Ze leidden dit af uit de vondst aldaar van scherven van inheemse Indiaanse makelij te zamen met glazen kralen, koperen gespen en Spaans aardewerk. Uit de dagboeken van Columbus is bekend dat hij met de inheemse bevolking dergelijke zaken heeft geruild. Belangrijk archeologisch nieuws is er ook uit Mexico, waar bij grondwerken in Mexico-Stad heel wat nieuwe ontdekkingen werden gedaan, die betrekking hebben op de bedolven Aztekenhoofdstad Tenochtitlan (in 1345 gesticht en in 1521 belegerd en vernield door de Spanjaarden). Zo werden de complete fundering en een zevental hoofdbouwfasen van de Grote Tempel, de belangrijkste piramide van de stad, geheel vrijgelegd.

Een aparte archeologische discipline die wegens een aantal opmerkelijke vondsten nog een vermelding verdient, is de onderwaterarcheologie. Bijzonder verrassend was het bericht in de New York Times in 1982 dat Romeinse amforen zouden zijn gevonden in een baai bij Rio de Janeiro. Dit wel zeer westelijke voorkomen van een Romeins wrak is mogelijk aan een ongeluk te wijten. Het is immers niet ondenkbaar dat een Romeins schip door de passaatwinden over de oceaan zou zijn geblazen en voor de Braziliaanse kust zou zijn vergaan. Eveneens in 1982 werden de resten gelicht van het indrukwekkende oorlogsschip Mary Rosé dat in 1545 bij Portsmouth aan de zuidkust van Engeland verging. Het lichten, transporteren en voor conservering aan land brengen van dit vrij goed bewaarde wrak vormden een zeer vermeldenswaardig technisch hoogstandje.

Tot slot verdienen ook nog enkele vondsten uit België en Nederland een vermelding. In Sprimont (België) werden ca. 50 zeer primitieve stenen voorwerpen in een grot ontdekt. Op basis van de hierbij gevonden dierenbeenderen wordt verondersteld dat deze oudpaleolithische resten zowat 400000— 600000 jaar oud zijn. Iets minder oud, mogelijk 200000—300000 jaar en thuishorende in het Midden-Paleolithicum, zijn de recente vondsten in de groeve Belvédère bij Maastricht (Ned. Limburg). Ook hier werden vuurstenen artefacten in samenhang met heel wat dierenbeenderen (o.a. van mammoet en wolharige neushoorn) ontdekt. Uit het Jong-Paleolithicum, het bloeitijdperk van de prehistorische kunst, dateren de recentelijk opgegraven openluchtnederzettingen in Kanne, Orp en Sweikhuizen (resp. in Belg. Limburg, Belg. Brabant en Ned. Limburg). Deze vindplaatsen waren indertijd voor korte perioden de kampementen van jongpaleolithische rendierjagers. Zij worden op grond van de voorkomende werktuigtypes aan de Magdaléniencultuur toegeschreven en zouden ca. 12000-13000 jaar oud zijn. Op de talrijke en vaak ook belangrijke opgravingen van vindplaatsen uit de midden en de nieuwe steentijd, de bronstijd en de ijzertijd kan hier niet dieper worden ingegaan. Met betrekking tot de Romeinse periode moet wel de sensationele vondst in 1975 worden vermeld van haveninstallaties te Pommeroeul in de Belg. prov. Henegouwen. Een aanlegsteiger uit de 2e eeuw n.C. en een vijftal bootwrakken werden er in een goed geconserveerde toestand aangetroffen.

Als goed voorbeeld van de voortdurend groeiende belangstelling voor de stadsarcheologie in het algemeen en de archeologie van de middeleeuwse en daarop volgende perioden in het bijzonder, verdient het voorbeeldig werk van de archeologische stadsdienst van Maastricht een bijzondere vermelding. Aan de hand van een groot aantal opgravingen (meestal reddingsoperaties) in de binnenstad was het hier mogelijk handel en wandel van de stedelijke leefgemeenschap in detail te bestuderen voor de periode vanaf de le eeuw v.C. tot en met de huidige tijd. [drs.D.Huyge]

< >