v., de tijdelijke of blijvende ongeschiktheid voor het leveren van arbeidsprestaties, waardoor men volgens de sociale verzekering in aanmerking komt voor een uitkering wegens loonderving, resp. inkomstenderving.
© Langdurige arbeidsongeschiktheid is in Nederland in de loop van de jaren zeventig een groot maatschappelijk en financieel probleem geworden. Het beroep op een uitkering krachtens de Wet Arbeidsongeschiktheid (WAO, die alleen geldt voor werknemers in loondienst) en, sinds 1976, de → Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) heeft nooit vermoede afmetingen aangenomen, en neemt nog steeds toe (zie grafiek en tabel 1). Dit komt mede doordat een deel van de WAO-uitkeringtrekkers in feite verborgen werklozen zijn, die gemakkelijker in de arbeidsongeschiktheidsvoorziening kunnen worden ondergebracht dan worden ontslagen. Dit blijkt uit het feit dat de invaliditeitsfrequentie (d.i. het aantal WAO-toekenningen uitgedrukt als percentage van het aantal verzekerde personen) in slecht renderende bedrijfstakken veel sterker steeg dan in de beter renderende sectoren. Een onderzoek naar de WAO-toekenningen tussen 1968-78 toonde duidelijk de sterk uiteenlopende cijfers voor de diverse sectoren, die bovendien duidelijke samenhang vertoonden met het gemiddelde werkloosheidspercentage in die bedrijfstakken (zie tabel 2), en ook nog met de leeftijdsgroepen. Zo bedroeg op het totaal aantal toekenningen in 1978 per 100 verzekerden in de leeftijdsklasse 60—64 12,4, in de leeftijdsklasse 20—24 0,9. asociale voorzieningen.
Litt. C.Petersen, Twintig jaar arbeidsongeschiktheidslasten (in: Econ. Statist. Berichten 3160, 1978); F.A.J.van de Bosch en C.Petersen, De omvang van de verborgen werkloosheid in de WAO (in: Econ. Statist. Berichten 3238,1980); F.A.J.van de Bosch en C.Petersen, Arbeidsongeschiktheid als economisch begrip (in: Econ.
Statist. Berichten 3283, 1980).