Gepubliceerd op 17-01-2021

Arbeidsinkomensquote

betekenis & definitie

v./m. (-n), een macroeconomisch kengetal dat het aandeel weergeeft van het looninkomen, inclusief het toegerekend loon van zelfstandigen, in het totale netto nationale inkomen tegen factorkosten (d.i. exclusief indirecte belastingen en inclusief prijsverlagende subsidies) uit bedrijven.

© Hoewel soms ook gehanteerd als maatstaf voor inkomensnivellering, wordt de arbeidsinkomensquote in Nederland, met de winstmarge en het rendement van het geïnvesteerd bedrijfsvermogen vooral gebruikt als indicator voor de ontwikkeling van het ondernemersinkomen en de winstpositie van het particuliere bedrijfsleven. De arbeidsinkomensquote wordt berekend door de loonsom per werknemer in bedrijven plus zelfstandigen en het geheel te delen op het netto nationale inkomen tegen factorkosten uit bedrijven. Gewoonlijk worden bij de berekening van een zgn. gecorrigeerde arbeidsinkomensquote drie bedrijfstakken buiten beschouwing gelaten, nl. de delfstoffenwinning, de openbare nutsbedrijven en de woningexploitatie, omdat deze het beeld nogal verstoren. Ten gevolge van sterk stijgende arbeidskosten, verslechterde vermogensverhoudingen in bedrijven en toenemende werkloosheid is de gecorrigeerde arbeidsinkomensquote in Nederland gestegen van 71,5 in 1960 tot 83,5 in 1970,95 in 1980 en, ondanks de gematigde groei van de loonsom per werknemer in bedrijven ten gevolge van de getroffen loonmaatregelen, een verwachte 97,5 in 1981. Ongecorrigeerd steeg de arbeidsinkomensquote van 69,6 in 1960 tot 79,3 in 1970 en 80 in 1980. In andere landen was de stijging geringer; b.v. in België: 82,8 in 1953,83 in 1970 en 84,8 in 1975.

Uit het restant, dat voor een deel uit winst bestaat, moeten arbeidscheppende uitbreidingsinvesteringen worden gefinancierd. Verlaging van de arbeidsinkomensquote staat dan ook vooraan bij de werkgelegenheidspolitiek. De laatste tijd is de arbeidsinkomensquote in opspraak gekomen, omdat ten gevolge van onjuiste berekening de arbeidsinkomensquote hoger zou uitvallen dan in werkelijkheid het geval zou zijn. Tevens bleek dat de veronderstelling dat een zelfstandige gemiddeld evenveel verdiende als de gemiddelde werknemer is onjuist, maar dat het inkomen van zelfstandigen, onder meer agrariërs, wel ca. 20 % lager ligt dan aanvankelijk gedacht werd. Geconcludeerd werd dat de arbeidsinkomensquote ten onrechte als argument voor loonkostenmatiging zou zijn aangevoerd en dat het met de rendementspositie van het Ned. bedrijfsleven zou meevallen, ofschoon andere maatstaven in tegengestelde richting wijzen. Bij de interpretatie van het niveau van de arbeidsinkomensquote moet in ieder geval de nodige voorzichtigheid worden betracht.

De betekenis is meer gelegen in de ontwikkeling in de tijd dan in de exacte hoogte op een bepaald moment. De arbeidsinkomensquote moet worden onderscheiden van de → loonquote, waarmede zij vaak wordt verward. LITT. Centraal economisch plan en macro-economische verkenning, uitg. van het Centraal Planbureau (jaarlijks).

< >