(Sanskriet). Een samengesteld woord: Aham, ik; kāra, “maker” of “doener”, van de wortel kri, “doen”, “maken”; ikheid, persoonlijkheid.
Het egoïsche en māyāvische beginsel in de mens, geboren uit onwetendheid of avidyā, dat het begrip “ik” voortbrengt als iets dat verschilt van het universele Ene Zelf.