(Peperga ? ?.1611/1612 - New York ?.2.1672).
Zoon van de predikant Balthasar Stuyvesant. Na studie talen en filosofie te Franeker (1629-1630) was hij in 1635 commies van de West-Indische Compagnie op Fernando de Noronha (Brazilië). In 1638 keerde hij terug naar Amsterdam en werd aangenomen als commies over de koopmanschappen op Curaçao (1639). Hier wisselde hij gedichten uit met collega Johan Farret. In 1642 werd hij benoemd tot directeur van Curaçao. Twee jaar later verloor hij zijn rechterbeen bij een aanval op Sint Maarten. In 1647 werd hij benoemd tot directeur-generaal van Nieuw-Nederland en de Caraïbische eilanden en in mei kwam hij aan in Nieuw-Amsterdam (later New York). Onder zijn leiderschap bloeide de kolonie, onder meer door het sluiten van het Hartford Treaty met de Engelse koloniën (1650), verlenen van stadsrechten aan Nieuw-Amsterdam (1653) en veroveren van Nieuw-Zweden (1655). Hij voerde een krachtig beleid om de religieuze eenheid te bewaren, waartoe hij een lutherse predikant uitzette (1659), oproerige quakers onderdrukte en zich verzette zich tegen de vestiging van joden in Nieuw-Amsterdam. Hij voerde de Perzikoorlog (1655) en Esopusoorlogen (1660, 1663) met Indianen. In 1664 moest hij Nieuw-Amsterdam overgeven aan de Engelsen, waarna hij verantwoording aflegde in de Republiek. Vervolgens vestigde hij zich weer in New York.
Wrk.: Een pant van ware vrintschap (2004).
Zie: Jacobs, J., Petrus Stuyvesant (2009); Haan, P. de e.a. (red.), Gevierde Friezen (2009) 56-69; Jacobs, J., Een Zegenrijk gewest (1999); Frijhoff, W., Wegen van Evert Willemsz. (1995); Jensma, G.Th., ‘Over de jeugd van Pieter Stuyvesant', DVF LXXIV (1994) 21-41.