Document waarin de Friese Staten de bevoegdheden en benoemingsrechten van de stadhouder vastlegden, naast diens commissie (aanstellingsbrief).
Ernst Casimir was, in 1620, de eerste Friese stadhouder die een instructie ontving. Hij mocht geen onroerend goed in Fryslân kopen, ter voorkoming van het verwerven van stemhebbende bezittingen. Evenmin mocht hij om erfopvolging vragen - een bepaling die in 1675 verviel toen het stadhouderschap erfelijk werd verklaard. In 1748 werd de positie van de stadhouder versterkt, ook vastgelegd in het reglement reformatoir.Zie: Spanninga, H., Gulden vrijheid? (2012) 132-133; Plaat, G. van der, Eendracht als opdracht (2003) 133; Guibal, C.J., Democratie en oligarchie in Friesland tijdens de Republiek (1934) 23-24, 173-174.