Ook aangeduid als ‘Selskip 1844', ‘Ald Selskip' of kortweg ‘Selskip', opgericht in 1844 door Harmen Sytstra (eerst: Zijlstra), Tiede R.
Dijkstra en Jacobus van Loon teneinde de Friese volkstaal te bestuderen en het gebruik ervan te propageren (hoewel het eerste statuut nog in het Nederlands was opgesteld). Hoewel de oprichters als activiteit vooral het schrijven van opstellen en het houden van wetenschappelijke lezingen voor ogen had gezweefd, ontstond reeds in 1847 de eerste krite of plaatselijke groepering, waar het samenzijn en de gezelligheid veeleer de boventoon voerden. Deze tweeslachtigheid behield het Selskip de gehele rest van de 19e eeuw: enerzijds een streven naar een wetenschappelijke grammatica, een woordenboek en een spelling op basis van het Oudfries (met name het werk van Sytstra), anderzijds de productie van populaire literatuur in een eenvoudiger spelling en samenbindende bijeenkomsten.
Van de tweede stroming was met name het winterjounenocht een exponent, dat in 1860 werd begonnen door Waling Dykstra en Tsjibbe Gearts van der Meulen en zich razendsnel ontwikkelde tot een bloeiend Friestalig toneelleven. Een compromis werd gezocht door Gerben Colmjon (Beknopte Friesche Spraakkunst, 1863) en Van Loon; het Frysk Lieteboek (Van Loon en Martinus de Boer, 1876), de eerste min of meer officiële Friese spelling van 1879 en het woordenboek van Waling Dykstra (1898-1911) kunnen worden gezien als de bekroning van het werk van het Selskip. Meer in de marge heeft het Selskip vanaf het begin contact gezocht met de Noord- en later ook de Oost-Friezen. Na 1900 groeide het aantal leden en kriten van het Selskip explosief (tot een maximum van ca. 8.500 leden); naast verbeterde economische omstandigheden droeg daar met name het tijdschrift Sljucht en Rjucht, uitgegeven door Waling Dykstra, aan bij.
Nu begint ook een periode waarin men de eerste pogingen onderneemt het Fries in het onderwijs en het openbaar bestuur een plaats te geven. Dit gaat echter niet snel, en het Selskip mist de aansluiting met nieuwe Friese initiatieven en groeperingen: het (eerste) Frysk Boun om utens, het Boun Jong-Fryslân, het Kristlik Frysk Selskip en de Jongfryske Mienskip. Nog even staat de Friese Beweging in het teken van de strijd tussen ‘Selskip en Mienskip', daarna is de rol van het Selskip foar Fryske Tael en Skriftekennisse, afgezien van een korte opleving vlak na de Tweede Wereldoorlog, feitelijk uitgespeeld.
In 2012 zijn er nog zes kriten (ca. 1.000 leden). De laatste jaren is het Selskip mede-organisator van de jaarlijkse Fryske Foarlêswike, waardoor jaarlijks 10.000 peuters in aanraking komen met het Fries. Organen: Swanneblommen(jaarboek, 1850-1916), Iduna: Oarde rige (maandblad; 1863-1870), Forjit my net (idem; 1871-1915), Fryslân (weekblad, alleen 1916), It Heitelân (weekblad; 1922-1926).
Zie: Tasje (1998), 159-183 en bijlagen; Biweging (1977), 65-220;Tinkboek (1948).