Landelijk genootschap dat een toonaangevende rol speelde op het gebied van de Nederlandse onderwijsvernieuwing en volksontwikkeling.
Opgericht op 16 november 1784 in Edams doopsgezinde vermaning met de bedoeling ‘het volk te verheffen uit de geestelijke armoede waarin het verkeerde en zo naar de beginselen van Christelijke godsdienst het volksgeluk te bevorderen'. Aan haar wieg stonden vader en zoon Jan en Martinus Nieuwenhuijzen, resp. predikant en arts. Geestelijk vader achter de schermen was J.H. Swildens, hoogleraar te Franeker en overtuigd patriot, wiens verlichte denkbeelden we bij het genootschap duidelijk terugvinden: een streven naar algemeen volksonderwijs, opleiding tot democratische staatsburger en opvoeding in een algemeen christelijke geest van verdraagzaamheid en liefde voor het vaderland.Het initiatief kreeg navolging met de oprichting van departementen elders in Nederland. Het succes van het Nut was gebonden aan de levenskracht en bloei van de laat-18e eeuwse geestesgesteldheid in zekere mate gekenmerkt door begrippen als moralisme en rationalisme. De overtuiging dat de kwalen die het volksleven aantastten door onderwijs en opvoeding genezen werden. Deugd en geluk waren onverbrekelijk met elkaar verbonden en met de zedelijke verbetering van de enkeling zou de opbouw van de maatschappij het beste zijn gediend. De noodzaak tot verbetering diende door de hogere standen uit naastenliefde aan het lagere volk te worden voorgehouden. De Nutsleden waren vooral afkomstig uit de gegoede burgerij, in veel gevallen tevens patriotsgezind. Het Nut onthield zich overigens consequent van politiek.
Fryslâns eerste departement Heerenveen/Joure werd 30 juli 1792 opgericht en behoorde daarmee tot de oudste Nutsafdelingen. Op 3 augustus 1795 werd de benaming van het departement gewijzigd in departement Friesland omdat de leden intussen uit de gehele provincie kwamen. Men vergaderde voortaan in de Friese hoofdstad. Het ledental groeide deze jaren onstuimig, nieuwe departementen werden opgericht. Als eerste Heerenveen op 27 oktober 1795. Hier geen doopsgezind overgewicht onder de Nutsleden, zoals men vaak aanneemt, maar een afspiegeling van de gegoede burgerij uit Heerenveen e.o. Oprichter en eerste directeur was pastoor A.J. van Lidt. In 1797 volgden Dokkum, Marsum en Holwerd, 1798 Sneek, 1799 Burgum en Bolsward, 1806 Workum, 1809 Drachten en Franeker.
Het oudste Friese Nutsdepartement werd in 1799 omgedoopt in departement Leeuwarden met aanvankelijk een krachtige ledenaanwas tot maximaal 415 leden in 1821/22. Het ledental daalde vervolgens tot 146 in 1896/87, waarna het stabiliseerde tot zo'n 150 leden in 1950. Onderwijsverbetering was vanaf oprichting kerntaak van het Nut. Vanwege de deplorabele staat van het onderwijs, propageerde het Nut onderwijsvernieuwing. Ze gaf schoolboekjes uit, ontwikkelde leermethodes en investeerde in de opleiding van onderwijzers (kweekscholen). Nutsscholen dienden als voorbeeld. Bataafse Revolutie (1795) en eenheidsstaat leidden tot nationale wetgeving. Aan de totstandkoming van de alom geprezen onderwijswet van 1806 (openbaar onderwijs) leverde het Nut als initiator een grote bijdrage. De reactie van confessionele kant, streven naar bijzonder onderwijs, dwong haar in het defensief.
De in 1848 ingevoerde vrijheid van onderwijs bedreigde op termijn voortbestaan van het neutrale onderwijs. Een wetaanpassing in 1857 garandeerde staatszorg voor openbaar onderwijs in alle gemeenten. De door het Nut ontwikkelde lesprogramma's werden landelijk voorgeschreven. Veel Nutsscholen kwamen in gemeentelijke handen. Ook naderhand maakte het Nut zich sterk voor het openbaar onderwijs. De invoering van de leerplichtwet (1906) was een lang gekoesterde wens. Daarbij stond volksontwikkeling, kennisverspreiding onder minvermogenden, altijd hoog op de Nutsagenda. Het Nut nam tal van educatieve en voor de samenleving nuttige initiatieven zoals het stichten van bibliotheken, spaarbanken en verzekeringen. Het merendeel werd later door overheid en andere organisaties overgenomen en voortgezet.
De Nutsbibliotheken waren een begrip, zeker ook op het Friese platteland. Ze leverden een substantiële bijdrage aan de ontwikkeling van bijv. de Wâlden. Andere organisaties en volkshogescholen namen die rol grotendeels over. De opkomst van de 19e emancipatiebewegingen (het Réveil, de herleving van de orthodoxie, het roomskatholicisme, de bewustwording van de vierde stand) maar ook de daaruit voortgekomen verzuiling, werkten nadelig voor een organisatie die geen levensbeschouwelijke en politieke standpunten inneemt. Het Nut had geen aansprekende boodschap meer. Betere sociale voorzieningen en toenemende welvaart in de jaren 1960 en 1970 deden de rest.
In het maatschappelijk middenveld spelen de Nutsdepartementen thans een bescheiden rol. Het zijn zelfstandige verenigingen die een culturele en educatieve bijdrage willen leveren aan de samenleving. Ze organiseren tegenwoordig allerhande cursussen, workshops, cabaret, kleinkunst e.d. Het aanhoudende ledenverlies baart zorgen. In 1971 telde Nederland nog 309 departementen met in totaal 60.000 leden. Daarvan zijn nog 92 over met samen ongeveer 8.000 leden. Fryslân telde tot 2013 9 Nutsdepartementen: Burgum, Buitenpost, Franeker, Gorredijk e.o., Hallum, Joure, Leeuwarden, Makkum en Wolvega.
Zie: Gedenkboek Maatschappij tot Nut van 't Algemeen 1784-1934(1934); www.nutalgemeen.nl.