Oorspronkelijk Nederlands koopvaardijschip dat volgens de Chronijck van Hoorn van D.
Velius (1604) voor het eerst in 1595 in Hoorn zou zijn gebouwd. De fluit was een driemast koopvaarder, zoals ook de scheepstypen bootschip en kat. De fluit kan bogen op grote efficiency door een kleine bemanning en eenvoudige tuigage. Mede daardoor werd het een van de voornaamste koopvaardijschepen in de Europese kustvaart. Vooral in Hindeloopen waren veel aandeelhouders in de partenrederijen die een fluitschip bezaten dat werd ingezet op de vaart naar Noorwegen en de Oostzee. In de 18e eeuw werden op dezelfde routes vanuit Lemmer fluitschepen uitgereed. Fluiten werden ook toegepast op de vaart naar de Middellandse Zee en het Verre Oosten. Kenmerkend was het sterk ingehaalde boord waardoor een smal dek (tot 1669 voordelig voor de Sonttol) en een rond achterschip ontstond. Het smal hakkebord stond boven het ronde achterschip, waardoor dit de voor een fluit typische peervorm verkreeg. De tuigage bestond uit de fokkemast, de grote mast, beide vierkant getuigd en de bezaansmast met latijnzeil. Aan de boegspriet werd een blinde gevoerd. De fluit was een slank schip met een lengte/breedte verhouding van 4 à 5 : 1. De lengte was maximaal zo'n 140 voet (ca. 40 m.).
Zie: Seffinga, M., ‘Fluit en kaag: Hindelooper schepen' in: Gildemacher, K. e.a, Hindeloopen (2012) 38-47; Wegener Sleeswijk, A., De gouden eeuw van het fluitschip (2003); Beijlen, J. van, Zeilvaart Lexicon (1985); Beijlen, J. van e.a. (red.), Maritieme Encyclopedie (1970).