Nieuwe encyclopedie van Fryslân

Meindert Schroor PhH (2016)

Gepubliceerd op 10-01-2025

Bataafs-Franse Tijd

betekenis & definitie

Tijdvak tussen 1795 en 1813 waarin onder Franse invloed de Nederlandse staat en samenleving grondig werden gemoderniseerd; tevens periode uit onze geschiedenis die lange tijd werd genegeerd en verguisd, maar inmiddels door hedendaagse historici is herondekt en gerehabiliteerd.

De populaire aanduiding ‘Franse Tijd', die eigenlijk alleen opgaat voor de jaren 1810-1813 toen Nederland deel was van het Franse Keizerrijk, herinnert aan de tijd dat de Bataafse hervormers werden weggezet als onoriginele geesten die slaafs het Franse voorbeeld volgden, of zelfs als verwerpelijke collaborateurs. Thans worden de Bataven geprezen als authentieke vernieuwers aan wie de natie veel is verschuldigd. De Bataafse Revolutie van 1795 effende hun pad: een fluwelen revolutie zonder bloedvergieten, maar wel met grootscheepse zuiveringen, demonisering van tegenstanders en ontheiliging van de symbolen van de tegenpartij (bijv. de ‘beeldenstorm' in de Leeuwarder Jacobijner Kerk, augustus 1795).

Revolutie was altijd een beladen begrip dat niet strookte met het vertrouwde, door de antirevolutionaire mythe God, Vaderland en Oranje gevormde geschiedbeeld. Hedendaagse historici beschouwen deze revolutieperiode niet als een onwelkom intermezzo maar als een cruciale fase waarin het oude federale bestel met zijn uitwassen van het corrupte regentendom en het autoritaire stadhouderschap plaats maakte voor een moderne, gecentraliseerde eenheidsstaat bij de Staatsregeling van 1798.

Even daarvoor, een andere mijlpaal: op 1.3.1796 kwam de Nationale Vergadering bijeen, Nederlands eerste democratisch gekozen parlement. Het gebeurde allemaal niet zonder slag of stoot. Op gewestelijk en lokaal niveau concentreerden zich de krachten van het behoud. Vooral in Fryslân was de gewestelijke loyaliteit onmiskenbaar aanwezig, ook bij de revolutiemakers.

Het gewest werd destijds, evenals elders in de Bataafse Republiek, gedomineerd door drie revolutionaire stromingen:

1. de federalisten, die de gewestelijke autonomie met hand en tand verdedigden;
2. de moderaten, voorstanders van nationale eenheid maar niet onvoorwaardelijk en
3. de unitarissen, voorvechters van de eenheidsstaat als ultieme voorwaarde voor vergaande maatschappelijke hervormingen.

Het ideaal van de maakbare samenleving werd destijds uitgevonden. Het eenheidsstreven werd in Fryslân gedragen door de kleine luiden in de volkssociëteiten en burgerkorpsen die een onverzoenlijke en brutale politiek voorstonden. In Leeuwarden kregen ze de overhand. Hun voormannen schuwden geen middel om hun wil door te zetten. De coalitie van federalisten en moderaten die Fryslân bestuurde, bleek niet tegen de druk bestand.

Begin 1796 pleegden politieke radicalen een staatsgreep en namen de macht over, daarbij heimelijk gesteund door Holland dat het taaie Friese verzet tegen de beoogde Nationale Vergadering beu was. Het nieuwe bewind organiseerde prompt verkiezingen. De laatste eerlijke, want Fryslân was voortaan een ‘éénpartijstaat' waar het radicaal toeging, met een strenge politieke eed voor kiezers en ambtenaren, politieke zuiveringen, intimidatie en arrestatie van tegenstanders en het aloude Hof van Friesland omgevormd tot een soort volkstribunaal. Oud-regenten werden flink aangepakt.

Een rebellie in de Woudstreek (Kollumer Oproer) werd in bloed gesmoord, de rebellen draconisch gestraft. De Friese machthebbers presenteerden zich als revolutionaire voorhoede. Gerrit Paape, als ingehuurde Raadsheer een kopstuk van dit ‘schrikbewind' en tevens de anonieme redacteur van partijblad De Friesche Courant, plaatste Fryslân in de rol van gidsland voor de rest van Nederland.

Extern ingrijpen was uitgesloten daar de wettige middelen ontbraken. Bij ontstentenis van een grondwet behielden de gewesten hun autonome status. Het Friese bewind beriep zich er voortdurend op en toonde zich daarmee even federalistisch als het vorige. De ironie wilde dat een door geestverwanten op 22.1.1798 in de residentie gepleegde staatsgreep het einde inluidde van het Friese experiment. Een zgn. Uitvoerend Bewind nam de macht over, voerde straffe electorale zuiveringen door, waarna een bij referendum goedgekeurd nieuw grondwetsontwerp werd ingevoerd.

De eenwording was een feit. Enige maanden later waren de coupplegers zelf aan de beurt. Moderaten pleegden een geslaagde tegencoup, maar tornden niet aan de Staatsregeling noch aan de eenheidsstaat. De gevolgen voor Fryslân waren vergaand: verlies van de gewestelijke soevereiniteit en volledige onderwerping aan de centrale overheid. Met de nieuwe departementale indeling (1799) verdween ook de oude benaming tijdelijk.

Toen in het kader van nationale verzoening (1801), bedoeld om prinsgezinden en federalisten te gerieven, een korte periode van decentralisatie aanbrak, keerde ze terug als Departement Friesland. Grootste verliezer was de democratie. Na 1800 verdwenen de revolutionaire idealen van politieke participatie en volkssoevereiniteit naar de achtergrond en deze zouden in de 19e eeuw grotendeels politiek taboe worden.

De revolutionaire bezieling ebde weg, de burgerij keerde zich af van de politiek. De plannen moesten nu in daden worden omgezet. Het eigenlijke vernieuwingswerk deden hoge ambtenaren onder wie A. Gogel, ontwerper van een nieuw belastingstelsel, en J.H. van der Palm, grondlegger van onze moderne onderwijswetgeving. Beiden waren overtuigde patriotten die het land in autoritaire stijl regeerden en hun vroegere idealen opzij hadden gezet voor het landsbelang.

De jaren 1805-1810, toen het centrale gezag onder het bewind van raadpensionaris Schimmelpenninck en het daarop aansluitende Koninkrijk Holland nieuwe impulsen kreeg, waren de vruchtbaarste op vernieuwingsgebied. Staatsvorming en groeiend staatstoezicht leidden ook tot meer ambtenarij. De opmars van de buraucratie in deze periode was spectaculair. Deze ambtelijke revolutie bracht geen geestdrift teweeg, maar zorgde er wel voor dat Nederland gewend raakte aan besturen van bovenaf. Keizer Napoleon (sinds 1804), die in 1810 het ondertussen uitgemergelde land bij zijn rijk voegde, deed er zijn voordeel mee.

De Bataafse Republiek was sinds 1795 (Haags Verdrag) bondgenoot van Frankrijk. Behalve een hoge oorlogsschatting en verplicht onderhoud van een Frans bezettingsleger, betekende dat een permanente staat van oorlog. De situatie verergerde nadat Napoleon in 1799 in Parijs de macht overnam. De dictator wilde de hegemonie over Europa. Voor zijn oorlogsplannen behoefde hij veel geld en daardoor groeide zijn bemoeienis met Nederlands interne politiek. Verzaakte de bondgenoot dan volgde onherroepelijk ingrijpen.

Napoleon bepaalde welke regeringsvorm en constitutie Nederland moest krijgen. In 1801 dicteerde hij een nieuwe grondwet en stelde het Staatsbewind in, een reactionair en corrupt regime. In 1805 volgde het eenmansbewind van zijn vertrouweling R.J. Schimmelpenninck. Op alle bestuurlijke niveaus maakte de collegiale bestuursvorm plaats voor eenhoofdig gezag; in Fryslân met landdrost R.L. van Andringa de Kempenaer. In 1806 viel ook Schimmelpenninck in ongenade. Hij mocht kiezen: aftreden of annexatie. Hij koos voor het landsbelang en maakte daarmee de weg vrij voor Napoleons jongere broer Lodewijk die het nieuwe Koninkrijk Holland mocht leiden. Nederland was na eeuwen republiek af.

De beoogde marionet, die het hervormingswerk van zijn voorganger met dezelfde mensen voortzette, voldeed evenmin aan broerliefs wensen. De koning rommelde met de invoering van de dienstplicht (in 1806 in Sneek tot een hevig oproer leidend), bestreed de sluikhandel onvoldoende en bleek een armzalig strateeg. Tenslotte barstte de bom, Lodewijk deed afstand van zijn troon en vluchtte naar Oostenrijk. Op 9.7.1810 (Rambouillet) werd Nederland per decreet bij het keizerrijk ingelijfd. Drie moeilijke jaren resteerden tot de bevrijding eind 1813. Het land werd volledig geïntegreerd in het keizerrijk. Dat impliceerde Frans bestuur in alle opzichten (rechtspraak, wetgeving, belastingen enz.).

Vooral de invoering van de dienstplicht (1811), die ook vele honderden Friese mannen fataal werd, en de stiptheid van de Franse ambtenaren leidden tot ergernis, lokaal ook tot openlijk verzet. Departement de la Frise mocht zich nog gelukkig prijzen met een Nederlandse prefect (J.G. Verstolk van Soelen). Hij probeerde het leed waar mogelijk te verzachten. De inlijving bracht ook goeds voort vooral op gemeentelijk niveau: burgerlijke stand, burgerlijk huwelijk en kadaster. Het meeste vernieuwingswerk was echter al voor de inlijving verricht en dat was een Nederlandse aangelegenheid geweest. Koning Willem I kwam inderdaad, zoals het naderhand zo mooi heette, ‘in een gespreid bedje', (& Gemeentelijke bestuursinrichting vanaf 1795, Provinciale bestuursinrichting na 1795).

Zie: Berkvens, A.M.J.A., e.a. (red.), Het Franse Nederland (2012); Oddens, J., Pioniers in schaduwbeeld (2012); Rutjes, M., Door gelijkheid gegrepen (2012); Hagen, E., President van Nederland (2012); Rosendaal, J., De Nederlandse Revolutie (2005); idem, De Bataafse staatsregeling (2005); Sas, N.C.F van, De metamorfose van Nederland (2004); Kuiper, J.R., Een revolutie ontrafeld (2002); Kloek, J.F., e.a., 1800 (2001); Joor, J., De adelaar en het lam (2000); Fritschy, W., e.a. (red.), Het ontstaan van het moderne Nederland (1996); Boels, H., Binnenlandse zaken (1993); Goot, A. van der, e.a., Centralisatie en belastingambtenaren in Friesland, 1795-1807 (1982); Schama, S., Patriots and Liberators (1977).

< >