Werpen, bw. ong. (ik wierp, heb geworpen), hevig om zich smijten, gooijen; schieten; slingeren (naar eenen afstand); omverstooten; jongen ter wereld brengen (van dieren); (zeew.) een schip -, door behulp van ankers of trossen uitwerken; werp! werp het dieplood uit!
*...ER, m. (-s), die werpt.
*...ING, v. het werpen; worp.