Vierde, bn. van orde, (rangschikkend getal); het is heden de - (dag der maand); het - deel (van een geheel), kwart; de - penning, (25 ten honderd); Hendrik de - (van dien naam). *-, o. kwart, vierde gedeelte; (rek.) een -, 1/4. *-, (kaartsp.) vier in waarde opeenvolgende kaarten.
*-DAAGSCH, bn. om den vierden dag.
*-HALF, o. drie en een half.
*-PART, o. (-en).