Verzijgen, bw. ong. laten doorzijgen; doorzijpelen; doorlekken.
*...ZIJGING, v. gmv. het verzijgen.
*...ZIJGVAT, o. (-en), soort filtreermachine.
*...ZIJPEN, ow. gel. zijpende verdwijnen.
*...ZILVERAAR, m., -STER, v. (-s), die verzilvert.
*...ZILVERBAAR, bn. te verzilveren, in specie te betalen (van papieren geld enz.).
*...ZILVEREN, bw. gel. (ik verzilverde, heb verzilverd), met zilver overtrekken, - beleggen; (kooph.) het kapitaal nemen (eener rente, van eenen tol enz.), kapitaliseren. ...ING, v. (-en), het verzilveren.
*...ZINKEN, bw. ow. ong. doen zinken, verdrinken; zinken; (fig.) verdiepen (b.v. in gedachten). ...ING, v. het verzinken.
*...ZINNELIJKEN, bw. gel. (ik verzinnelijkte, heb verzinnelijkt), in zigt-, hoor- of voelbaren vorm voorstellen of overgieten. ...ING, v. het verzinnelijken.
*...ZINNEN, bw. ong. uitdenken, verdichten (b.v. logens). ZICH -, ww. zich vergissen; eene feil maken.
*...ZINNER, m.,
*...ZINSTER, v. (-s), die uitdenkt of verzint. ...NING, v. (-en), het verzinnen; verdichting; vergissing; schrijffout.
*...ZINSEL, o. (-s), vond, alles wat verzonnen is; verdichtsel.
*...ZITTEN, bw. ow. onr. zittende doorbrengen (den tijd), - verteren (geld); men verzit er (betaalt voor eene zitplaats) drie stuivers; zittende benadeelen; van plaatsen veranderen.