Gepubliceerd op 04-08-2020

Vermodderen

betekenis & definitie

Vermodderen, bw. gel. met modder besmetten; in modder wentelen; (fig.) verknoeijen.

*...MOEDELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), waarschijnlijk, denkelijk.
*...MOEDEN, bw. gel. (ik vermoedde, heb vermoed), gissen, denken, verwachten. -, o. (-s), gissing, verwachting, veronderstelling; verdenking, argwaan.
*...MOEID, bn. en bijw. afgemat (door inspanning). -HEID, v. gmv. afgematheid; uitputting.
*...MOEIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. (ik vermoeide, heb vermoeid), afmatten, moede maken; het gezigt, de oogen - (verzwakken); (fig.) tot last zijn.
*...MOEIJEND, bn. (-er, -st), moede makend, afmattend.
*...MOEIJENIS, v. (-sen),
*...MOEIJING, v. (-en), het vermoeijen; afmatting.
*...MOGEN, bw. onr. de magt -, het verlof hebben (tot iets); kunnen, hij vermag dit (te doen, te zeggen enz.); invloed -, magt hebben, kunnen bewerken (iets bij iem.). -, o. (-s), magt, gezag; bevoegdheid; zielskracht, gave des verstands, zielsvermogen. -, gmv. rijkdom, bezitting, geld. -D, bn. magtig (tot); rijk, bemiddeld.
*...MOLMD, bn. en dw. wormstekig, vergaan (van hout).
*...MOLMEN,
*...MOLSEMEN, ow. gel. (ik vermolmde of vermolsemde, ben vermolmd of vermolsemd), beginnen te vermolmen.
*...MOMBOREN, bw. gel. (ik vermomboorde, heb vermomboord), onder voogdij plaatsen, - brengen. -, ow. onder voogdij staan.
*...MOMD, bn. en dw. gemaskerd, verkleed; (fig.) geheim, verborgen, geveinsd. -E, m. en v. (-en), gemaskerde, verkleede.
*...MOMMEN, bw. gel. (ik vermomde, heb vermomd), verkleeden, hullen in, maskeren; (fig.) verbergen, geheim houden, ontveinzen. ZICH -, ww. zich verkleeden, maskeren; (fig.) veinzen. ...MING, v. (-en), het vermommen; verkleeding; (ook fig.). ↑
*...MONDEN, bw. gel. mondeling verhalen, overbrengen. ...ING, v. (-en), het vermonden. ↑
*...MOOIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. (ik vermooide, heb vermooid), verfraaijen.
*...MOORDEN, bw. gel. van het leven berooven, het leven ontnemen aan, ombrengen; den tijd - (verbeuzelen). ...ING, v. (-en), het vermoorden, moord.
*...MORSEN, bw. gel. door morsen bederven; verspillen (zijn geld); nutteloos bederven; in onnut doorbrengen (den tijd); zijn leven -, (door een zedeloos gedrag). ...ING, v. gmv. het vermorsen.
*...MORZELEN, bw. gel. (ik vermorzelde, heb vermorzeld), vergruizen, verbrokkelen, verbrijzelen; plat drukken. ...ING, v. (-en), het vermorselen.
*...MOTTEN, ow. gel. (ik vermotte, ben vermot), van motten doorknaagd worden. ...TING, v. gmv. het vermotten.
*...MUFFEN, ow. gel. door mufheid vergaan.
*...MUNTEN, bw. gel. her-, overmunten; muntende verbruiken. ...ING, v. (-en), het vermunten, hermunting.
*...MURWEN, bw. gel. (ik vermurwde, heb vermurwd), gevoelig maken, het hart tot medelijden stemmen, verteederen. -D, bn. verteederend. ...ING, v. gmv. het vermurwen, verteedering.
*...NAAIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. overnaaijen; naaijende verbruiken (het garen); naaijende slijten (den tijd). ↑
*...NAAMD, bn. vermaard.
*...NAAUWEN, bw. ow. gel. (ik vernaauwde, heb vernaauwd), naauw -, naauwer maken of worden. ...ING, v. (-en), het vernaauwen; naauwte, engte, enge doortogt.
*...NACHTEN, ow. gel. den nacht (ergens) doorbrengen.
*...NACHTBRIEFJE, (B. -N), o. (-s),
*...NACHTCEÊL, v. (-en), bewijs van (ergens) te hebben overnacht (in eene slaapsteê).
*...NAGELEN, bw. gel. (ik vernagelde, heb vernageld), toe-, bespijkeren; van nagels (spijkers) voorzien; een vernageld (hinkend) paard, (door eenen nagel die te diep in den hoef zit); een kanon -, het onbruikbaar maken door het inslaan van eenen spijker. ...ING, v. het vernagelen.
*...NAGELPIN, v. (-nen), pin ingerigt tot vernagelen (van geschut enz.).
*...NARREN, bw. gel. (ik vernarde, heb vernard), narrende (in sleden) verteren, - slijten (geld tijd, enz.).
*...NEDEREN, bw. gel. (ik vernederde, heb vernederd), (altijd fig.) verlagen, honen, oneer aandoen; beneden de waarde rekenen. ZICH -, ww. beneden zijnen rang of zijne waardigheid handelen of spreken; zich laag gedragen; zich voor God -, ootmoedig zijn. -D, bn. (-er, -st), verlagend, honend; beschamend. ...ING, v. (-en), het vernederen; verlaging, beleediging.
*...NEEMACHTIG, bn. (-er, -st), (w.g.) nieuwsgierig.
*...NEEMAL, m. en v. (-len), nieuwsgierige, vraagal.
*...NEMEN, bw. ong. hooren, onderrigt worden van; uitvorschen, onderzoeken. ...MING, v. (w.g.) het vernemen.
*...NESTELEN, bw. gel. uit het nest halen, - jagen (vogels). ...ING, v. gmv. het vernestelen.
*...NEUTELD, bn. (-er, -st), verfrommeld; verwelkt; ineengekrompen.
*...NIELAL, m. en v. (-len), die alles bederft, - vernielt.
*...NIELBAAR, bn. (-der, B. ...arer, -st), vatbaar voor vernieling. -HEID, v. gmv.
*...NIELEN, bw. gel. te niet doen, verdelgen. -D, bn. (-er, -st), verdelgend. ...ING, v. (-en), het vernielen.
*...NIELER, m.,
*...NIELSTER, v. (-s), die vernielt.
*...NIELZUCHT, v. gmv. lust tot vernielen.
*...NIETIGEN, bw. gel. (ik vernietigde, heb vernietigd), te niet doen, verdelgen; uitdelgen; onbruikbaar maken; (regt.) † casseren. -D, bn. te niet doende, verdelgend. ...ING, v. gmv. het vernietigen; het onbruikbaar maken; (regt.) van-onwaarde-verklaring.
*...NIEUWEN, bw. gel. (ik vernieuwde, heb vernieuwd), nieuw maken, hernieuwen; het oude -, het versletene -, het onbruikbare vervangen.
*...NIEUWER, m.,
*...NIEUWSTER, v. (-s), die vernieuwt. ...ING, v. (-en), het vernieuwen; hernieuwing.

< >