Steenkooper, m. (-s), handelaar in steen (inz. hardsteen en marmer).
*...KRAAI, v. (-jen, B. -en), zek. vogel.
*...KREEFT, m. (-en), soort kreeft.
*...KRIJTER, m. (-s), soort steenvalk.
*...KROOS, o. gmv. soort watermos.
*...KUNDE, v. gmv. wetenschap -, kennis der steenen; verhandeling over de steenen.
*...KUIL, m. (-en), steengroeve.
*...LAAG, v. (...agen), laag-, ader van steenen in eene mijn; laag van metselsteenen.
*...LIJM, o. en v. gmv.
*...LINDE, v. (-n), zek. gewas.
*...MAKEND, bn.
*...MARTER, m. (-s), zek. dier.
*...MERG, o. gmv. soort delfstof.
*...MIJTER, m. (-s), soort insekt.
*...MORTIER, m. (-en), (oudt.) soort werptuig.
*...MOS, o. (-sen).
*...MOSSEL, v. (-en).
*...NOOT, v. (...oten).
*...OESTER, v. (-s).
*...OLIE, v. (...ën), soort olie die uit de aarde opwelt, petroleum.
*...OPLOSSEND, bn. (gen.).
*...OUD, bn. stokoud.
*...OVEN, m. (-s), oven waarin steenen gebakken worden.
*...PLANT, v. (-en), plant die tusschen steenen opschiet.
*...POK, v. (-ken), (gen.) valsche pok, waterpok.
*...PUIST, v. (-en), zeer harde puist.
*...PUT, m. (-ten), steengroeve.
*...RAAF, v. (...aven), soort vogel.
*...RAKET, v. gmv. zek. plant.
*...RIF, o. (-fen).
*...ROOS, v. (...ozen), zek. bloem. -JE, (B. -N), o. (-s), soort slingerplantje.
*...ROTS, v. (-en). -KERS, v. gmv. zek. gewas.
*...RUIT, v. gmv. zek. plant.
*...SCHIMMEL, m. gmv. zek. plant.
*...SCHRIFT, o. (-en), schrift op grafsteenen.
*...SLAK, v. (-ken), zek. dier.
*...SLINGER, m. (-s), werktuig om steenen te slingeren. -AAR, m. (-s).
*...SLIJPER, m. (-s).
*...SMELTER, m. (-s), soort valk.
*...SNIJDER, m. (-s), graveerder, graveur; heelkundige die den steen weet te snijden; (ook) werktuig daartoe dienstig.
*...SNIJDING, v. (-en), het graveren; (heelk.) het uitsnijden van den steen, † lithotomie.
*...STUK, o. (-ken), geschut om steenen te werpen.
*...TANG, v. (-en), heelmeesterswerktuig.
*...TJE, (B. -N), o. (-s), kleine steen; (inz.) diamantje.
*...UIL, v. (-en), kerkuil.
*...VAL, m. (-len), instorting van steenen.
*...VALK, m. (-en), zek. vogel.
*...VAREN, v. (-s), zek. plant.
*...VERDRIJVEND, bn. - middel, (tegen den steen of het graveel).
*...VIOOL, v. (...olen), -TJE, (B. -N), o. (-s).
*...VISCH, m. (...sschen).
*...VLAS, o. gmv. asbest, amiant.
*...VORMER, m. (-s), werkman die de klei tot baksteenen vormt.
*...VORMING, v. (-en), het steenvormen; steenwording.
*...VOS, m. (-sen), zek. dier.
*...VRUCHT, v. (-en), vrucht met pit of steen.
*...WEG, m. (-en), geplaveide weg, heerenweg.
*...WORDING, v. vorming van den steen in het ligchaam; (ook) versteening.
*...WORM, m. (B.v.), (-en), steeneter. -PJE, (B. -N), o. (-s).
*...WORP, m. (-en), worp met eenen steen of steenen; zoo ver men er mede werpen kan.
*...ZAAD, o. (...aden), (plant.).
*...ZAAG, v. (...agen).
*...ZAGER, m. (-s). -IJ, v. gmv. het steenzagen. -, (-en), werkplaats der steenzagers.
*...ZOUT, o. (-en), hardste soort zout.
*...ZUUR, o. (...uren), (scheik.).
*...ZWALUW, v. (-en), zek. vogel.