Gepubliceerd op 04-08-2020

Sjouw

betekenis & definitie

Sjouw, v. gmv. dikke bundel, last; ruk, rol; (fig.) moeijelijkheid, dat was eene heele -; (fig.) aan de - zijn, zwieren.

*-EN, bw. ow. gel. (ik sjouwde, heb gesjouwd), zware lasten dragen, - overbrengen; (fig.) moeijelijk werk verrigten; (fig.) zwieren, nachtbraken.
*-ER, m. (-s), die hard werkt; zakke-, pakkedrager; werkman; (fig.) zwierbol.
*-ERIJ, v. (-en), hard werk, moeijelijke arbeid; het zwieren, nachtbraken.
*-ERMAN, m. (...lieden), zakkendrager, daglooner.

< >