Scheren, bw. ow. ong. (ik schoor, heb geschoren), haar -, wol afnemen (met een scherp werktuig); afbijten, afknijpen; de lammeren - het gras; de kruin - (van eenen r.k. geestelijke om hem tot zijn ambt te wijden); (fabr.) laken -, wol -; (fig.) zij zijn allen over één kam geschoren, zij zijn allen aan elkander gelijk, de een is niet beter dan de ander; geschoren (opgescheept, verlegen met iem. of iets) zijn; wij zitten er mede geschoren; (fig.) wij worden geducht geschoren, wij moeten veel opbrengen; den gek -, iem. foppen, den draak met hem steken; rep je, scheer je, haast u, doe het zoo spoedig mogelijk; steentjes langs het water - of laten - (laten glijden). *-, de lucht klieven (van vogels). *-, (zeew.) de touwen behoorlijk stellen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk