Schelen, ow. onp. gel. (ik of het scheelde, ik heb of het heeft gescheeld), ontbreken, verschillen; dat scheelt veel; zij scheelt niet veel in ouderdom; het kan mij niet -, ik geef er niets om; er scheelt (hapert) altijd iets aan; (fig.) het scheelt hem in den bol, hij is niet regt bij zinnen; wat scheelt (deert) u?
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk