Scheeps, bn. (zeew.) betrekking hebbende op een schip of op de zeevaart; hij verstaat geen - of -ch, hij is geen ervaren zeeman.
*-BED, o. (-den), hangmat, kooi.
*-BEHOEFTEN, v. mv. victualiën.
*-BESCHUIT, v. (-en), soort harde beschuit.
*-BESCHUITBAKKER, m. (-s).
*-BESTIER,
*-BESTUUR, o. (...uren), besturing -, (ook) bestuurders van een schip.
*-BEZEM, m. (-s), (zeew.) zwabber.
*-BEWIJS, o. (...zen), bewijs van eigendom van een vaartuig; (ook) chartepartij.
*-BIJL, v. (-en), groote enterbijl.
*-BLOK, o. (-ken), hijschblok.
*-BOORD, o. (-en), boord van een schip. -ER, m. (-s), die de boorden maakt.
*-BOTTELIER, m. (-s), (zeew.) opzigter van den wijn en de dranken aan boord.
*-BOUW, m. gmv.
*-BOUWKUNST, v. gmv.
*-BOUWMEESTER, m. (-s).
*-BUIK, v. (-en), grootste binnenruimte van een schip.
*-CH, bijw. (fig.) op zijn groot -, zooals de groote luî.
*-DEK, o. (-ken), verdek.
*-DWEIL, v. (-en).
*-EMMER, m. (-s), (zeew.) puts.
*-GEBRUIK, o. (-en), gebruik aan boord.
*-GELEGENHEID, v. gelegenheid om met een schip te gaan, - om iets per schip te verzenden.
*-GEREEDSCHAP, o. (-pen).
*-GOOT, v. (...oten), (zeew.) lederen -, geteerd linnen pijp.
*-HAAK, m. (...aken), boom, enterhaak.
*-HARPUIS, o. gmv.
*-HUUR, v. (...uren), het huren -, de huurprijs van een schip.
*-HUURDER, m. (-s), (zeew.) bevrachter.
*-JONGEN, m. (-s), (zeew.) kajuitsjongen.
*-KAMEEL, o. (-en), soort voertuig te water (bestemd om de schepen te ligten en over ondiepten heen te brengen).
*-KAPITEIN, m. (-s, -en), (zeew.) gezagvoerder van een schip.
*-KELDER, m. (-s), flesschenkist. -TJE, (B. -N), o. (-s).
*-KEUKEN, v. (-s), (zeew.) kombuis.
*-KIEL, v. (-en), onderdeel van een schip.
*-KIST, v. (-en).
*-KLERK, m. (-en), onderofficier van den laagsten rang aan boord van een oorlogsvaartuig.
*-KOK, m. (-s).
*-KOST, m. (-en), (zeew.) voedsel -, gewone spijs voor de matrozen.
*-KRIJGSRAAD, m. (...aden).
*-KROON, v. (-en), eerekroon voor eene overwinning ter zee (bij de oude Romeinen).
*-LADING, v. (-en), het laden van -, (ook) goederen geladen in een schip; zoo veel als in een schip kan geladen worden of geladen is.
*-LANTAARN,
*-LANTAREN, v. (-s).
*-LAPPER, m. (-s), kalfaterer.
*-LEDEN, o. mv. leden of ribben van een schip.
*-LENGTE, v. lengte van het schip als afstandsbepaling gebezigd.
*-LIJST, o. (-en), v. lijst der schepelingen.
*-LOON, o. (-en), huur voor een schip; (ook) loon -, gagie die een zeeman geniet zoo lang hij aan boord is.
*-MAAT, v. (...aten), afmeting van een schip. -, m. matroosjongen.
*-MAKELAAR, m. (-s), makelaar in schepen; (ook) kargadoor.
*-MAT, v. (-ten), geteerd zeil.
*-OFFICIER, m. (-en).
*-ONKOSTEN, m. mv.
*-OVERSTE, m. (-n), hoofd -, aanvoerder ter zee.
*-PART, o. (-en),
*-PORTIE, v. (...ën), deel -, aandeel in een schip.
*-PLUNJE, v. gmv. kleeding aan boord, matrozen-plunje.
*-POMP, v. (-en).
*-PRAAT, m. gmv. gesprekken aan boord.
*-RAAD, m. (...aden), krijgsraad die aan boord gehouden wordt.
*-REEDE, v. (-n).
*-REEDER, m. (-s), eigenaar -, uitruster van schepen.
*-REGT, o. regt aan boord van een schip gedaan; (spr.) drie maal is -, alle goede zaken bestaan in drieën.
*-RUIMTE, v. gmv. inhoud van een schip, (bepaald voor het aantal tonnen).
*-SCHROBBER, m. (-s).
*-SLOOPER, m. (-s), opkooper van oude schepen.
*-STRIJD, m. (-en), zeegevecht.
*-TIMMERMAN, m. (...lieden).
*-TIMMERWERF, v. (...ven), plaats waar schepen worden gebouwd of hersteld.
*-TOEBEHOOREN, o.
*-TOERUSTING, v. (-en), voorbereiding van een schip tot eene reis, (ook) alles wat daartoe noodig is, † equipement.
*-TOGT, m. (-en), togt ter zee.
*-TOUW, o. (-en), kabel. -WERK, o. gmv. takelaadje.
*-TRIOMF, m. (-en), zeetriomf, (bij de oude Romeinen).
*-TUIG, o. gmv. wat er noodig is bij de werkzaamheden -, gereedschap aan boord.
*-VICTUALIE, v. (...ën), allerlei benoodigheden aan boord, (waarvan men zich vóór het vertrek voorziet).
*-VLEUGEL, m. (-s), (zeew.) windwijzer, weêrhaan.
*-VLOOT, v. (...oten), verscheidene schepen bij elkander.
*-VOLK, o. gmv. matrozen, zeelieden.
*-VOOGD, m. (-en), gezagvoerder, (ook) reeder.
*-VRACHT, v. (-en), al de goederen die een schip kan laden; (ook) wat voor het vervoeren van personen of goederen betaald wordt.
*-WANT, o. gmv. takelaadje.
*-WERK, o. (-en), arbeid aan boord.
*-WERKER, m. (-s), daglooner aan boord.
*-WIG, v. (-gen), -GE, v. (-n).
*-WOORD, o. (-en), kunstwoord bij de zeevaart in gebruik.
*-ZEIL, o. (-en).