Scheede, Scheê, v. (-n), langwerpig smal overtreksel, - bekleedsel; de - van eenen degen; (plant.) dop; (ontl.) ingang der baarmoeder.
*-NMAKER, m. (-s).
*-ROK, m. (-ken).
*-VLEUGELIG, bn. schildvleugelig (van insekten).
*-VLIES, o. (...zen), (ontl.) bekleedsel der baarmoederscheede.