Nagelhoevigen, m. mv. soort veelhoevige zoogdieren.
*...HOUT, o. gmv. hout van den kruidnagelboom.
*...KRUID, o. gmv. zek. gewas.
*...NEEP, v. (...epen), het knijpen met de nagels.
*...NIEUW, bn. splinternieuw, geheel nieuw.
*...SMID, m. (...eden), spijkermaker.
*...RUN,
*...SCHORS, v. gmv. fijt of vijt, ongemak aan de vingers.
*...STOF, v. gmv. zelfstandigheid waaruit de nagel groeit.
*...TJE, (B. -N), o. (-s), kleine spijker.
*...VAST, bn. vastgehecht met spijkers; aard- en -.
*...VLEK, m. (-ken), witte vlek op de nagels.
*...VORMIG, bn. (van planten enz.).
*...WATER, o. nagel(kruid)drank.
*...WORTEL, m. (-s), punt van aanvang of oorsprong van den nagel in het vleesch.