Moedwil, m.,
*-LIGHEID, v. gmv. het kwaaddoen met opzet; voorbedachte booze handeling; (fig.) plaagzucht, guitenstreek.
*-LIG, bn. en bijw. (-er, -st),
*-LIGLIJK,
*-LENS, bijw. opzettelijk bedervend of kwaaddoend; voorbedachtelijk; onbeschaamd; (fig.) guitachtig.