Herdersambt, o. (-en), ambt eens geestelijken.
*...DANS, m. (-en), landelijke dans.
*...DICHT, o. (-en).
*...FLUIT, v. (-en). -JE, (B. -N), o. (-s).
*...HOND, m. (-en).
*...HOREN, m. (-s), horen waarop de herder blaast.
*...HUT, v. (-ten). -JE, (B. -N), o. (-s).
*...JONGEN, m. (-s), bediende van eenen herder.
*...KNAAP, m. (...knapen), jonge herder.
*...KOUT, m. gmv. onderhoud -, gesprek der herders onderling; (ook in dichtmaat).
*...LEVEN, o. gmv.
*...LIED, o. (-eren).
*...PIJP, v. (-en), herdersfluit.
*...SPEL, o. (-en), landelijk tooneelstuk.
*...SPIN, v. (-nen), soort lange spin.
*...STAF, m. (...aven), (ook fig.) bisschops-staf, kromstaf.
*...TASCH, v. (...tasschen), soort weitasch.
*...UUR, -TJE, (B. -N), o. (-s), avonduurtje der minnenden.
*...VOLK, o. gmv. lieden tot den herdersstand behoorende. -, o. (-en), volk dat een herderlijk leven leidt (zoo als de oude Israelieten en de eerste Egyptenaren).
*...ZANG, m. (-en), idylle; de -en van Virgilius en Theokritus.