Gestel, o. (-len), zamenstelling, bouw; zamenvoeging der deelen tot een geheel; geaardheid, gesteldheid (des ligchaams).
*-D, dw. zie STELLEN. -, vw. ondersteld, verondersteld; aangenomen dat....
*-DHEID, v. (...heden).
*-TENIS, v. staat, toestand; omstandigheid; temperatuur.