Gepubliceerd op 04-08-2020

Digt

betekenis & definitie

Digt, (B. DICHT), bn. en bijw. (-er, -st), gedrongen, vast; zwaar zamengeperst; gesloten; dik; nabij; (fig.) geheimhoudend; een - ligchaam, met weinig poriën; -e stof, vast ineengeweven stof; - laken; een - bosch, met veel boomen bezet; - (ineengedrongen) schrift; een -e drom; eene -e mand; een - vat; het regent, sneeuwt - (hard); (zeew.) - bij den wind houden; doe de deur -, sluit de deur; dit vat is goed -, goed gekuipt; - zaaijen, goed bezaaijen; (fig.) die man is -, zoo - als een pot, geheimhoudend; mondje -! (toe!); zich - houden, zijn geheim goed bewaren; hij woont hier - bij, (nabij); wij zijn - bij de stad.

*-EN, bw. gel. (ik digtte, heb gedigt), stoppen; (kuip.) een vat -; (zeew.) een schip -, kalfaten.
*-HEID, v. gmv. vastheid, het goed gesloten zijn; geheimhouding; goud heeft meer - dan zilver; talrijkheid, dit bosch heeft veel -, telt veel boomen; heeft veel lommer; (fig.) nabijheid.
*-JES, bijw.

< >