Een stuk DNA bevattend afkomstig van een ander organisme, dat geïntroduceerd is om de ontvanger bepaalde gewenste eigenschappen of functies te geven
Een transgeen organisme is tot stand gekomen via genetische modificatie. Het heeft een transgen, d.w.z. een gen dat niet via voortplanting of natuurlijke recombinatie in de ontvanger is gekomen maar daar doelbewust door de mens is ingebracht.
Transgene bacteriën, gisten en cellijnen worden in de moleculaire biologie uitvoerig gebruikt om bepaalde genproducten (eiwitten) te maken die vervolgens na zuivering bestudeerd kunnen worden. Het ingebrachte DNA noemt men recombinant-DNA. Zo kan men een veel grotere hoeveelheid van het genproduct in handen krijgen dan via isolatie van het eiwit uit de natuurlijke producent. Ook is het op deze manier mogelijk om eiwitten te maken die in de natuur niet voorkomen of die, ten behoeve van evolutiestudies, overeenkomen met een verondersteld voorouderlijk eiwit.
Transgene bacteriën en schimmels worden ook op grote schaal in de biotechnologie gebruikt om stoffen te produceren die niet gemakkelijk uit de natuur gewonnen kunnen worden, zoals vitamines of antibiotica.
Omdat transgene bacteriën en schimmels zijn opgesloten in een bioreactor onder laboratoriumomstandigheden roept hun toepassing weinig discussie op. Dat is wel het geval met transgene planten en dieren.
De toelating van genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), zowel bacteriën, schimmels, planten als dieren, is onderworpen aan strenge regelgeving waarin de risico’s voor mens en milieu beoordeeld worden. Voor landbouwkundige toepassing is in Europa tot nu toe één gm-gewas toegelaten (Bt-maïs), dat verbouwd wordt in Spanje. In de V.S. is een groot deel van de gewassen transgeen. De invoer van zulke producten ten behoeve van veevoeders of voedingsbestanddelen in Europa is ook aan risicobeoordeling onderworpen.