Opvatting van ordening in de natuur waarbij organismen geclassificeerd worden langs een ladder van opklimmende complexiteit en perfectie
Volgens de scala naturae, die teruggaat op Aristoteles, is de mens gesteld boven de zoogdieren. Daaronder bevinden zich de verschillende ongewervelde diergroepen en planten. De scala naturae wordt in het Engels aangeduid als “The Great Chain of Being”, oftewel de grote keten van het bestaan.
De scala naturae was het overheersende wereldbeeld in de Middeleeuwen. In afbeeldingen schilderde men boven de mens nog een niveau van engelen, en daarboven de aartsengelen en God. Onder aan de ladder bevonden zich de hel en het domein van de duivels.
De opvatting van de scala naturae als organiserend principe voor het leven op aarde hield stand tot in de 19e eeuw en treffen we nog aan bij de filosofen van de romantiek zoals Johann Herder en Wolfgang von Goethe. Goethe bekeek de ladder als uiting van de fundamentele samenhang in de natuur en hij veronderstelde dat het bouwplan van uiteenlopende soorten was verankerd in een archetype. Deze opvatting van eenheid in de natuur was ook populair bij de Duitse bioloog Alexander von Humboldt, die sterk door Goethe beïnvloed is.
De scala naturae werd echter ook bekritiseerd o.a. in de 18e eeuw door Voltaire, die de ladder vergeleek met de organisatie van de Katholieke kerk (paus, kardinalen, bisschoppen enz.). Ook wees Voltaire op het probleem dat er gaten zitten tussen de sporten van de ladder, een situatie die conflicteert met de continue lijn naar hogere perfectie. Zijn tijdgenoot Leibniz stelde dat er overgangsvormen moesten zijn, waarmee een kiem was gelegd voor de latere evolutietheorie.