Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 15-07-2022

Orthogenese

betekenis & definitie

Stroming in de evolutiebiologie die stelt dat organismen een innerlijke drang hebben om doelgericht te veranderen, leidend tot vooruitgang en toename van complexiteit

De orthogenetische opvatting van evolutie stamt af van de Middeleeuwse “scala naturae”, waarin de mens gezien werd als kroon op de schepping. Deze opvatting was populair tot in de 19e eeuw en duikt ook nu nog af en toe op. Ze gaat er van uit dat in een organisme een drijvende kracht zetelt die de evolutie naar een bepaald doel voortstuwt.

Jean-Baptiste Lamarck wordt vaak geassocieerd met orthogenese maar dat is niet terecht. Lamarck stelde in zijn boek uit 1809 dat tijdens het leven verworven eigenschappen overgedragen worden op de nakomelingen maar niet dat de evolutie door de eigen wil van dieren gedreven wordt.

De Franse filosoof Henri Bergson had een uitgesproken orthogenetische opvatting van evolutie; hij veronderstelde een “élan vital”, een principe dat van generatie op generatie overgedragen wordt en verantwoordelijk is voor het ontstaan van variaties die zich ophopen en nieuwe soorten creëren. Een soortgelijke opvatting vinden we bij Teilhard de Chardin.

Met het teleologisch karakter van de evolutie, d.w.z. de doelgerichtheid, hebben veel biologen geworsteld, maar volgens het darwinisme bestaat teleologie niet echt; de ogenschijnlijke doelgerichtheid is een gevolg van natuurlijke selectie die leidt tot continue aanpassingen aan het milieu.

Een moderne opvatting van orthogenese zien we bij biologen die wijzen op ontwikkelingsprocessen die volkomen autonoom lijken te verlopen, zoals de toename van lichaamsgrootte en de afdaling van de testikels; zulke trends zetten zich gestaag voort van de ene soort op de andere, zonder relatie met het milieu en worden gezien als inwendige drijvende factoren die doen denken aan orthogenese.