Encyclopedie van de evolutiebiologie

Prof. Nico M. van Straalen (2019)

Gepubliceerd op 06-05-2020

Monogaam

betekenis & definitie

Samenlevend in een langdurige exclusieve seksuele relatie met één partner, in stand gehouden door sterke paarbinding; vaak gezien als kenmerkend sociaal systeem voor de mens

Of de mens “van nature” monogaam is of in zekere mate polygyn (één man samenlevend met meerdere vrouwen) is een regelmatig terugkerend discussiepunt. Vaak wordt een studie uit 1969 aangehaald waaruit blijkt dat 85% van de maatschappijen polygynie kent. Maar nadere analyse laat zien dat ook in zulke gemeenschappen monogamie de gebruikelijke samenlevingsvorm is.

In deze redenering zou het selectieve voordeel van monogamie gelegen zijn in de mogelijkheid voor beide ouders om bij te dragen aan de ontwikkeling van kinderen.

Welke bewijsmateriaal kan de evolutiebiologie leveren?

Bij de moderne mens is de seksuele dimorfie in lichaamslengte erg klein, terwijl die bij de oude homininen zoals Australopithecus nog vrij groot was. Binnen de zoogdieren is seksuele dimorfie een sterke indicator voor polygynie. De homininen zouden dus in de loop van de evolutie meer monogaam geworden zijn.

De testes van de mens zijn relatief klein. Grote testes zijn kenmerkend voor paarsystemen met sterke spermaconcurrentie (waarbij een vrouw tijdens de vruchtbare periode met meerdere mannen paart). Voor de mens is dit kennelijk minder belangrijk. Ook is de frequentie van buitenechtelijk ouderschap bij de mens relatief laag (1,7 – 3,3%, vergeleken met ruim 20% bij “monogame” vogels).

De mens kent een verborgen ovulatie: de vrouw “adverteert” haar vruchtbare periode niet, zoals wel gebruikelijk is bij chimpansees. De functie van de verborgen ovulatie zou zijn om de man “thuis te houden”.

Analyse van de variatie in Y-chromosoom-merkers suggereert dat rond de landbouwrevolutie, vanaf 10.000 jaar geleden, een transitie van polygynie naar monogamie is opgetreden.