Proces waarbij een DNA-sequentie hersteld wordt met een homologe sequentie als voorbeeld, resulterend in een kopie van de voorbeeldsequentie op het andere chromosoom
Genconversie is enigszins vergelijkbaar met crossing-over tijdens de meiose, omdat beide processen beginnen met dubbelstrengs breuken die gerepareerd worden. Maar in tegenstelling tot crossing-over worden bij genconversie geen delen van het chromosoom uitgewisseld maar ontstaat in het te repareren chromosoom een kopie van het voorbeeld-chromosoom. Genconversie kan optreden tijdens de meiose, maar ook tijdens een mitose, tussen de zusterchromatiden.
Genconversie is vooral bekend als homogeniserend mechanisme voor genen in grote genfamilies, waarbij veelal meerdere paralogen in tandem-organisatie in het genoom liggen. Het zorgt ervoor dat de onderdelen van zo’n cluster een hoge mate van gelijkenis behouden, een proces dat bekend staat als gecoördineerde evolutie (Engels: "concerted evolution”). Het best onderzochte voorbeeld is het ribosomaal RNA-gencluster met vele kopieën die allemaal identiek aan elkaar zijn, en via gecoördineerde evolutie hun gelijkenis behouden.
De lengte van een DNA-segment dat onderworpen kan zijn aan genconversie is sterk afhankelijk van de context (m.n. het type mutatie in het te repareren chromosoom), maar is typisch enkele honderden nucleotiden. Genconversie is vaak scheef verdeeld over de allelen, dat wil zeggen dat het ene allel zichzelf vaker kopieert naar het andere chromosoom dan een ander allel. Daardoor kan genconversie de allelfrequenties veranderen zonder dat er sprake is van selectie (gensturing of "gene drive").
Genconversie kan ook leiden tot chimere sequenties die het resultaat zijn van gedeeltelijke homogenisering vanuit een paraloog in tandempositie. Dit is bekend van Cyp-genen (coderend voor het biotransformatie-enzym cytochroom P450). Genen onderworpen aan genconversie leveren verkeerde informatie voor een fylogenie: door genconversie worden van orthologen paralogen gemaakt.