Wetmatigheid in de evolutionaire analyse die zegt dat eenmaal verworven complexe kenmerken niet via dezelfde weg als waarlangs ze ontstonden weer terug kunnen evolueren
Complexe morfologische structuren, zoals de placenta van zoogdieren of de gewonden schelp van slakken, ontstaan via een ingewikkeld proces van natuurlijke selectie, exaptatie en genetische drift, waardoor het onwaarschijnlijk is dat zulke structuren weer langs dezelfde weg terug-evolueren of opnieuw ontstaan als ze verloren gegaan zijn.
De regel van Dollo wordt vaak geïnterpreteerd als het principe van irreversibiliteit in de evolutie: vogels kunnen niet opnieuw tanden evolueren nadat die verloren waren gegaan bij hun voorouder. Toen een mijtengroep eenmaal parthenogenetisch geworden was konden ze niet opnieuw seksueel worden. En terrestrische salamanders die hun aquatische larvale stadium verloren hebben kunnen niet opnieuw larven met kieuwen evolueren. Toch is in al deze drie gevallen terugkeer naar een voorouderlijke toestand gedocumenteerd. Dit laat zien dat net als bij atavisme, het ontwikkelingsprogramma voor het complexe kenmerk niet helemaal verdwenen was, maar slechts onderdrukt of gemuteerd werd. Op deze manier bekeken zijn er dus vele uitzonderingen op de regel van Dollo.
Echter, irreversibiliteit is niet wat Louis Dollo, de Belgische paleontoloog die in 1893 de regel formuleerde, oorspronkelijk bedoelde. Dollo stelde slechts dat terugkeer langs dezelfde weg onwaarschijnlijk is en dat elke complexe morfologische structuur overblijfselen behoudt van kenmerken uit zijn historisch verleden.
In technische zin wordt “Dollo-irreversibiliteit” of “Dollo-parsimonie” gebruikt in de cladistiek als men een stamboom wil maken waarin reversies niet toegestaan zijn. Irreversibele kenmerken zijn een van de drie typen kenmerken die in de cladistiek onderscheiden worden; de andere zijn geordende en ongeordende kenmerken. Dollo-irreversibiliteit wordt vooral gebruikt bij moleculaire analyses.