Evolutionaire wetmatigheid toegeschreven aan de Amerikaanse paleontoloog E.D. Cope (1840-1897) die stelt dat binnen een evolutionaire lijn opeenvolgende soorten steeds groter worden
De regel van Cope is vooral bekend van fossiele zoogdieren, maar soortgelijke trends worden waargenomen bij andere diergroepen, bijvoorbeeld dinosauriërs. Voor mariene dieren is geschat dat het bio-volume sinds het Cambrium is toegenomen met een factor 150. Maar er zijn ook verschillende diergroepen (varanen, schildpadden, vissen) waarbij bewijs ontbreekt.
Opvallend is dat de steun voor de regel van Cope vooral uit de fossielen komt en dat daarbij de lichaamsgrootte sprongsgewijs toeneemt bij het ontstaan van nieuwe soorten. Bij bestaande soorten vind je geen bewijs voor toegenomen lichaamsgrootte als afgeleid kenmerk in de fylogenie.
Als oorzaak voor de toename van lichaamsgrootte wijst men meestal naar natuurlijke selectie. Inderdaad is er bij veel organismen een positieve correlatie tussen fitness en lichaamsgrootte (een positieve selectiegradiënt). Een compilatie van 39 soorten door J.G. Kingsolver (University of North Carolina) gaf een mediane selectiegradiënt van 0.15 te zien.
Maar toch zijn er ook diergroepen (m.n. insecten) waar wel positieve selectie voor lichaamsgrootte is aangetoond maar waarbij desondanks geen toename optreedt. De toename van lichaamsgrootte zou ook een proces kunnen zijn dat een ontwikkelingsbiologische achtergrond heeft zonder veel voordelen voor het fenotype.
Overigens maakte Cope zelf geen melding van de aan hem toegeschreven regel. In zijn boek “The Origin of the Fittest” (1868) komt de wetmatigheid niet voor. Eigenlijk zou de regel van Cope de “regel van Depéret” moeten heten want Charles Depéret wijdde in zijn boek “Les transformations du monde animal” (1907) een heel hoofdstuk aan de “wet van de toename van lichaamsgrootte binnen fyletische lijnen”.