Een van de min of meer gelijkvormige cellen die ontstaan door klievingen van de bevruchte eicel in het begin van de embryonale ontwikkeling
Bij de eerste celdeling van de bevruchte eicel ontstaan twee blastomeren, die vervolgens synchroon opnieuw delen zodat er na zes rondes van celdelingen 64 cellen zijn. In de ontwikkeling van zoogdiereieren ontstaat er vervolgens een blastula, doordat de blastomeren zich aan de rand rangschikken en in het midden een met vocht gevulde holte vrijlaten, het blastocoel. Daarna differentiëren de blastomeren zich in de trophoblast (aan de buitenkant) en de inwendige celmassa, een groep grotere cellen die aan één zijde van de blastula ligt en na innesteling in de baarmoederwand het embryo vormt.
Bij eieren met weinig dooier zijn de klievingen holoblastisch (omvatten het hele ei) en de blastomeren zijn allemaal even groot. Als het ei dooier bevat ontstaan er macromeren (grote cellen met veel dooier) en micromeren (kleine cellen met weinig dooier die sneller delen). Bij vogels en sommige vissen is de dooiermassa zo groot dat de klievingen meroblastisch zijn, d.w.z. alleen de blastomeren aan de animale pool blijven doordelen en het blastoderm komt als een kapje op de dooiermassa te liggen.
Bij Deuterostomia (bevat o.a. gewervelde dieren) wordt het lot van de blastomeren pas laat in de ontwikkeling vastgelegd. De blastula kan nog in tweeën delen en uit elke helft kan dan een volledig embryo groeien (ongedetermineerde klievingen). Bij Protostomia (omvat de meeste ongewervelde dieren) zijn de klievingen gedetermineerd en wordt het lot van de blastomeren direct na de deling vastgelegd. Zo is de 4d-cel van het 24-cellig stadium verantwoordelijk voor al het mesoderm en de daarvan afgeleide weefsels.