Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 20-06-2017

Sucker

betekenis & definitie

Sucker - (Eng.), informeel voor ‘onnozele hals; sukkel’. Onder liefhebbers van hiphop een geliefd scheldwoord.

Toen alles goed en wel klaar was kwamen drie suckers de hele trapeze vernielen. Vrij Nederland, 13-10-84

Door een volkomen overbodige, uitsluitend door schrik over opiniepeilingsuitslagen ingegeven rel is de VVD haar aardige, gespeelde middenpositie kwijtgeraakt. Daar gaat het CDA weer zitten, lonkend naar de PvdA-en daar zullen die socialistische suckers weer intrappen. Vrij Nederland, 10-11-84

De Cameraman (Ned.1, 0.20 u), een ouwe taaie met geboren sucker Buster Keaton. Humo, 11-04-83

Die linkse ‘suckers’ hoefden nog net niet op De tafel te dansen. Haagse Post, 26-09-87

Suckers zijn er bij Public Enemy in elk geval nier te vinden. Backstage, oktober 1988

En nog konden ze me niet te pakken krijgen. Suckers. Bert Hiddema: Piri-piri, zonder jaar

< >