Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 20-06-2017

Shabby

betekenis & definitie

Shabby - (Eng.), armoedig, sjofel, afgedragen: gezegd van kleding, interieur enz.

... de altijd vakkundig en met verve dansende ‘bezoekers’ die onveranderlijk ‘neo-shabby’, gewaagd, onalledaags of juist heel ‘straight’, maar hoe dan ook altijd met zorg zijn gekleed. Haagse Post, 30-04-88

... shabby hotels en oudelullencafés. Oor, 17-12-88

... en Jezus Christus, wat zag ze er weer shabby en te-mooi-om-waar-te-zijn uit! Joost Zwagerman: Gimmick!, 1989

Vooral nu de rest van het huis zo smaakvol van parket was voorzien, was de keuken wel erg shabby, daar waren we het roerend over eens. Opzij, januari 1991

Ik voel me shabby, niet in staat haar te laten geloven dat ik vroeger ook nieuw ben geweest, iemand voor wie jassen werden uitgetrokken. Nelly Heykamp: Wandelen op zee, 1991

In de openingsscène danst Lewis in haar eentje op een sensuele, prikkelende manier in een ‘shabby’ restaurant ergens langs een snelweg. Nieuwe Revu, 21-09-94

Restaurants en cafés zijn er van trendy en duur - in ‘De Groene Lanteerne’, het smalste restaurant ter wereld kost de truffelsoep 27,50 gulden - tot shabby shoarma- en patattenten. Elsevier, 22-04-95

Dat is jammer, want Nederland heeft honderden fitnessclubs die niets van doen hebben met de soms wat shabby sportscholen. Elsevier, 31-05-97

weinig frequent: iemand die shabby gekleed gaat.

Ontmoette op de hoek van de Spuistraat een ‘shabby’, die sociaal begon te schelden. ‘Hup, jij moet geld verdienen voor mij,’ krijste hij. Zijn redenering: wij zijn de snelle no nonsens die door Lubbers zijn ingehuurd om de maatschappij voor hèm leefbaar te maken. Vrij Nederland, 20-12-86

< >