Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 20-06-2017

Schuifelen

betekenis & definitie

Schuifelen - jeugdtaal voor ‘innig tegen elkaar aan dansen’. Sinds de tweede helft van de jaren zeventig. → slijpen.

Heldere, bijna zuivere popmuziek in een zwoele galop. De soort zwoelheid die je vroeger nog wel eens kon bewegen te gaan ‘schuifelen’. Vinyl, oktober 1985

Op drie kwart van de nummers is het gevoelig schuifelen geblazen... Muziek Express, december 1987

We hebben op matrassen gelegen, geschuifeld op de Stones en harde eieren gegeten. Boudewijn Büch: Brieven aan Mick Jagger, 1988

In de jaren zestig zwijmelden we bij Marvin Gaye, in de jaren tachtig hadden we Luther Vandross om op te schuifelen en nu is er Johnny Gill, die met zijn zoetgevooisde stemgeluid op ‘Let’s Get the Mood Right’ richting satijnen lakens leidt. HP/De Tijd, 08-11-96

< >