No-nonsense - (Eng.), direct, zonder omwegen; ter zake; praktisch. In de politiek vooral als aanduiding voor een beleid of een houding met een erg realistische inslag. Dit modewoord uit de jaren tachtig werd vooral populair gemaakt door oud-premier Lubbers. Voor andere taalbijdragen van Lubbers, zie Lubberiaans.
‘Geen nonsensprijzen’ zag ik bij een benzinestation staan. Een laatste stuiptrekking van de no-nonsensemode of zal n.n. het winnen van ‘geen flauwekul’. Onze Taal, juni 1983
Keith Haring is een representant van de ‘no-nonsense’generatie... Haagse Post, 22-03-86
Neelie Smit-Kroes, het conservatieve boegbeeld van het no-nonsense beleid dat vooral onder vrouwen zo veel slachtoffers maakt. Opzij, maart 1987
Werkloosheid, gewelddadigheid, een keiharde no-nonsense maatschappij. Vinyl, mei 1987
Vreemd, dat in onze no-nonsense tijd, iedereen aan deze ultieme no-nonsense kunstenaar voorbij gaat. Haagse Post, 19-12-87
... veel no-nonsense gitaarsolo’s. Oor, 16-01-88
Jullie willen gewoon zelf beslissen. Mooi no-nonsense. René Appel: Spijt, 1989
Het is bovendien een echte (ik had bijna gezegd goed-Hollandse) confessionele school van het no nonsense-type, dat leden van de oudere generatie zich nog levendig kunnen herinneren. HP/De Tijd, 03-01-97