Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 15-06-2017

Nada

betekenis & definitie

Nada - (Sp.), niets. Vnl. jeugdtaal. → naks.

Man, tis zo duilijk, ieder blind kind kan het zien: Worldmusic is nada. Oor, 21-10-89

Daarna nog een uurtje in mijn eentje, maar eveneens naco, nada. Adriaan Bontebal: De Ark, 1990

Er is niets gebeurd! Niets, niks, nada, niente, zilch! Jan Kuitenbrouwer: Lijfstijl, 1990

Soms denk je zelf: wereldnummer. En dat doet dan niks, nada. Nieuwe Revu, 26-09-91

Wie zoals Jan één dag voor het overleg over de cultuurnota ‘Pantser of ruggegraat’ Jan en alleman laat weten dat ‘het programma van het Holland Festival in de afgelopen tien jaar als onbevredigend wordt ervaren’ en daarbij ook nog weet te beweren dat ‘er al jaren geen grote vernieuwende beweging in de kunst is’ die probeert slechts zijn eigen straatje schoon te vegen ten koste van het voortbestaan van datzelfde festival. Dus ‘nada’ voor Jan. HP/De Tijd, 22-11-96

< >