Matchen - (Eng. to match ‘bij elkaar passen’ + -en), combineren; bij elkaar doen passen. Informeel.
Met de een kan hij ontzettend goed praten, met de ander gaat hij alleen maar naar concerten of naar het café. Voordat een buddykoppel met een cliënt ‘gematcht’ wordt, zoals wij dat noemen, proberen we zo goed mogelijk te kijken naar eventuele aanknopingspunten. Opzij, juni 1991
Matchen: combineren. ‘Dat is niet te matchen.’ Emile Bode en Menzo Willems: Binnenhofbargoens, 1997