Klojo - jeugdtaal voor ‘onhandig iemand; een stoethaspel; kluns. Mogelijk ontleend aan het soldatenslang. Al in de jaren zestig gebruikelijk, zij het in beperkte kring; sinds de jaren zeventig meer ingeburgerd. Een betekenisuitbreiding die de laatste tijd opgang maakt, is ‘simpele ziel’.
... grote brildragende rustige klojo’s als Warren Coughlin. Jack Kerouac: Dharma Tuig, vert. John Vandenbergh, 1974
Wat ben jij een klooijo, zei hij. Maarten ’t Hart: Het vrome volk, 1974
Ain kik, en je ben duhr geweest, klojo!! Zwaar metaal, 1983/4
Jasper verdween. ‘Stomme professor,’ siste Henk. ‘Ik heb zin die klojo eens flink te grazen te nemen.’ Muziek Express, januari 1987
Moet je d’r nou alweer langs, klojo? Joost Zwagerman: Gimmick!, 1989