Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 14-06-2017

Klojo

betekenis & definitie

Klojo - jeugdtaal voor ‘onhandig iemand; een stoethaspel; kluns. Mogelijk ontleend aan het soldatenslang. Al in de jaren zestig gebruikelijk, zij het in beperkte kring; sinds de jaren zeventig meer ingeburgerd. Een betekenisuitbreiding die de laatste tijd opgang maakt, is ‘simpele ziel’.

... grote brildragende rustige klojo’s als Warren Coughlin. Jack Kerouac: Dharma Tuig, vert. John Vandenbergh, 1974

Wat ben jij een klooijo, zei hij. Maarten ’t Hart: Het vrome volk, 1974

Ain kik, en je ben duhr geweest, klojo!! Zwaar metaal, 1983/4

Jasper verdween. ‘Stomme professor,’ siste Henk. ‘Ik heb zin die klojo eens flink te grazen te nemen.’ Muziek Express, januari 1987

Moet je d’r nou alweer langs, klojo? Joost Zwagerman: Gimmick!, 1989

< >