Woordenboek van Neologismen

Marc de Coster (1999)

Gepubliceerd op 07-06-2017

Dombo

betekenis & definitie

Dombo - sufferd, idioot. Voornamelijk jeugdslang.

Zo kan ik er evenmin omheen om te constateren dat er zich onder vrouwen ook dombo’s, stombo’s en valsa’s bevinden. Renate Dorrestein: Korte metten, 1988

Pakweg vijf jaar geleden bestonden woorden als ‘dombo’, ‘aso’, en ‘cd-tjes’ helemaal niet. Netzo min als ‘depri’ en ‘videoclip’. Kijk, februari 1988

Dombo, domo (Eng. Dumbo), sufferd of sukkel. Cor Hoppenbrouwers: Jongerentaal, 1991

... de dombo met zijn verfkwast. Youpvan ’t Hek: Floppie, Youri & andere helden, 1992

Mij niet gezien, ik ga niet in me eentje met die Dombo stappen! Inez van Eijk: Bij jou of bij mij?, 1994

Dombo. Dom persoon. Neotaal. Hans Auer: Zeg nooit doei, 1995

‘Een ondergrondse rivier? Dat kan toch helemaal niet,’ zei Jason. ‘Natuurlijk wel, dombo.’ René Appel: Tegenliggers, 1995

< >